5. Meewerkend voorwerp (mv)
Aan wie wordt iets gegeven of voor wie wordt iets gedaan?
- Aan/voor wie + wg + ow + lv?
Ik heb aan mijn moeder een cadeau gegeven.
Aan wie heb ik een cadeau gegeven? aan mijn moeder = mv
Let op: niet in elke zin staat een mv! Plaatsen (bijv. 'aan de kapstok') zijn ook GEEN mv!