Les 21 - Herhaling alle lessen

Azra
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Azra

Slide 1 - Slide

Voordat de timer afgaat...
1. Jas uit en tas van tafel
2. Nederlands boek + schrift op tafel
3. Zit op je VASTE plek

Welkom!

Klassenregels

- We laten een ander uitpraten
- We letten op ons taalgebruik
- We houden elkaar en elkaars spullen met rust
- Het klaslokaal blijft netjes
- We hebben respect voor elkaar
timer
2:00

Slide 2 - Slide

Lesplanning
Vandaag gaan we alle theorie voor de toets van volgende week herhalen!

Volgend lesuur: oefentoets maken 

Slide 3 - Slide

Wat komt er in de toets?
Hoofdstuk 3: Woordenschat, Grammatica en Spelling

Woordenschat
- Woorden (1 & 2)
- Afleidingen

Grammatica
- Bijwoordelijke bepaling

Spelling
- Voltooid deelwoorden
- Hoofdletters

Slide 4 - Slide

Woordenschat H3: Afleidingen
- Van een zelfstandig naamwoord maken we een bijvoeglijk naamwoord door een achtervoegsel toe te voegen aan het woord

- Het bijvoeglijk naamwoord is dan een afleiding van het zelfstandig naamwoord


Slide 5 - Slide

Voorbeeld afleidingen
Leugenachtig
Schriftelijk
Dro(o)merig
Slape(n)rig
Avontuurlijk
Grappig
Zelfstandig naamwoord + achtervoegsel

Slide 6 - Slide

Nu jij zelf!
Maak van deze zelfstandig naamwoorden een bijvoeglijk naamwoord

- Stad
- Land 
- Geheim

Slide 7 - Slide

Nu jij zelf!
Maak van deze zelfstandig naamwoorden een bijvoeglijk naamwoord

- Stad
= stedelijk
- Land 
= landelijk
- Geheim
= geheimzinnig

Slide 8 - Slide

In je boek!
Blz. 106
'Woorden 1' uit je hoofd leren
> lijst overnemen 
> met een klasgenoot samen leren
> opdrachten maken

Slide 9 - Slide

Blz. 109
Leer de 'Woorden 2' 

- Neem de woorden over en noteer de betekenis erachter
- Lees ze daarna een paar keer goed door

timer
7:00

Slide 10 - Slide

Grammatica H3: Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op vragen, zoals: 
- Wanneer, waarom, waardoor, hoe, waarvoor, waarover

Slide 11 - Slide

Stap 1
Noteer de persoonsvorm
- Vraagzin maken
- Tijd veranderen
Stap 2
Noteer het werkwoordelijk gezegde
- Noteer alle werkwoorden
Stap 3
Noteer het onderwerp
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde
Stap 4
Noteer het lijdend voorwerp
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Stap 5
Noteer het meewerkend voorwerp
Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Stap 6
Noteer de bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen zoals:
- waar, wanneer, waarom, hoe, waardoor, waarvoor etc. 

Slide 12 - Slide

Voorbeeldoefening
De kinderen gaven gisteren een cadeau aan iedereen 

stap 1: pv -> gaven 
stap 2: wwg -> gaven aan 
stap 3: ow -> de kinderen 
stap 4: lv -> een cadeau 
stap 5: mv -> aan iedereen
stap 6: bwb -> gisteren


Slide 13 - Slide

Nu jij zelf!
Benoem hier de pv, wwg, ow, lv, mv en bwb

- Hebben zij gisteren een taart gebakken voor hun kleine zusje?
timer
2:00

Slide 14 - Slide

Nu jij zelf!
- Hebben zij gisteren een taart gebakken voor hun kleine zusje?

stap 1: pv -> hebben
stap 2: wwg -> hebben gebakken 
stap 3: ow -> zij 
stap 4: lv -> een taart
stap 5: mv -> voor hun kleine zusje 
stap 6: bwb -> gisteren

Slide 15 - Slide

Spelling H3: Voltooid deelwoord
  • Je herkent het vaak aan ge-, ver-, be- of ont- 
  • Het voltooid deelwoord heeft altijd een persoonsvorm nodig

Ik heb het eindelijk begrepen.

Heb = persoonsvorm
Begrepen = voltooid deelwoord

Slide 16 - Slide

Voorbeeldoefening
Schrijf het voltooid deelwoord correct op in de onderstaande zinnen

(dansen) Hij heeft ..... op het feestje 
(zingen) Hij heeft .... op het feestje

Slide 17 - Slide

Voorbeeldoefening
(dansen) Hij heeft gedanst op het feestje 
(danS -> S is in 'T Kofschip -> +t)


(zingen) Hij heeft gezongen op het feestje
(zingen -> zongen -> sterk werkwoord -> +en)

Slide 18 - Slide

Nu jij!
(gebeuren) Het is allemaal zo snel .....

(willen) Hij heeft het zo ....

(verhuizen) Wij zijn vorige maand ....
timer
2:00

Slide 19 - Slide

Nu jij!
(gebeuren) Het is allemaal zo snel gebeurd
gebeuR -> R niet in 'T Kofschip -> +d

(willen) Hij heeft het zo gewild
wilL -> L niet in 'T Kofschip -> +d 

(verhuizen) Wij zijn vorige maand verhuisd
verhuiz -> Z niet in 'T Kofschip -> +d 

Slide 20 - Slide

Spelling H3: Hoofdletters
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen (van landen, personen, straten, winkels etc.) schrijf je met een hoofdletter.
  • Merknamen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.

  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.

Slide 21 - Slide

Voorbeeldoefening
Waar moeten hier de hoofdletters?

- wij gaan met meneer van dieren naar de film escape room, omdat we vorige week maandag tijdens kerstmis vrij waren en het uitje toen ook niet door ging.

Slide 22 - Slide

Voorbeeldoefening
Waar moeten hier de hoofdletters?

- Wij gaan met meneer Van Dieren naar de film Escape Room, omdat we vorige week maandag tijdens Kerstmis vrij waren en het uitje toen ook niet door ging.

Slide 23 - Slide

Nu jij!
Volgende week dinsdag gaan Linda de Mol en meneer Van Vliet met hun klas naar een restaurant genaamd Samen in Zoetermeer
timer
2:00

Slide 24 - Slide

Dat is alle theorie voor de toets!
Vragen? Moeilijkheden?

Slide 25 - Slide