Jij hebt ook een fiets. ............ fiets is groen.
............. fiets is nieuwer dan mijn fiets.
Ik heb ook een zus. Zij is ............ zus.
Ik heb een boek. Het is mijn boek. Het boek is van mij.
Ik heb een trui. Het is mijn trui. De trui is van mij.
Jij hebt een telefoon. Het is jouw telefoon. De telefoon is van jou.
Jij hebt een zus. Het is jouw zus. De zus is van jou.
Ik - mijn
jij - jouw
Ik
mijn
jij
jouw
jouw
mijn
1 / 18
next
Slide 1: Drag question
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Vul in: ik - mijn en jij - jouw
........ heb een fiets. Het is mijn fiets.
Jij hebt ook een fiets. ............ fiets is groen.
............. fiets is nieuwer dan mijn fiets.
Ik heb ook een zus. Zij is ............ zus.
Ik heb een boek. Het is mijn boek. Het boek is van mij.
Ik heb een trui. Het is mijn trui. De trui is van mij.
Jij hebt een telefoon. Het is jouw telefoon. De telefoon is van jou.
Jij hebt een zus. Het is jouw zus. De zus is van jou.
Ik - mijn
jij - jouw
Ik
mijn
jij
jouw
jouw
mijn
Slide 1 - Drag question
het glas
het boek
de boeken
de school
ons glas
ons boek
onze boeken onze school
Slide 2 - Drag question
het glas
het boek
de boeken
de school
ons glas
ons boek
onze boeken onze school
Vul in: ons/ onze
Hoe vind je ........ huis? (het huis) Het staat naast ........... school. (de school) ........... dorp is niet groot. (het dorp) ........... kerk staat in het midden. (de kerk)
ons
ons
onze
onze
Slide 3 - Drag question
Vul in: ik - mijn jij - jouw wij - ons/ onze
Wij hebben drie fietsen. ........... fietsen staan in de schuur.
Als iemand aan de fietsen komt. Zeggen we: "Die fietsen zijn van ............!". ................. vind mijn fiets de mooiste. Hij is zwart met rood en blauw. Heb .............. ook een fiets? En vind jij .............. fiets ook het mooiste? Als je er geen één hebt, mag je ................... fiets wel eens lenen.
Ik - mijn
jij - jouw
wij - onze
Ik
mijn
jij
jouw
ons
wij
onze
Slide 4 - Drag question
Maak een zin met 'mijn'.
Slide 5 - Open question
Maak een zin met 'jouw'.
Slide 6 - Open question
Maak een zin met 'onze/ ons'.
Slide 7 - Open question
Ik heb een broer. Hij is ......... broer.
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 8 - Quiz
Mijn vader is morgen jarig. Kom je naar ........ verjaardag?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 9 - Quiz
...... haar zit erg mooi! Hoe heb je dat gedaan?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 10 - Quiz
Jouw haar zit erg mooi! Wil je ........ haar ook zo maken?
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 11 - Quiz
Vieren jij en Idil een feest? Ik kom graag naar ....... feest!
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 12 - Quiz
....... ouders zijn morgen 15 jaar getrouwd, daarom heb ik morgen feest!
A
mijn
B
jullie
C
jouw
D
zijn
Slide 13 - Quiz
Wij zitten in de klas op het ISK. ........ klas is erg gezellig!
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar
Slide 14 - Quiz
Wij hebben een mooi huis. ........ huis is prachtig!
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar
Slide 15 - Quiz
Geef .............. jassen maar aan mij, dan hang ik ze voor jullie op.
A
jullie
B
ons
C
onze
D
haar
Slide 16 - Quiz
Eva maakt thuis huiswerk. Morgen neemt ze ..... huiswerk weer mee naar school.