sixième cours: le 11 octobre 2024

1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook weg.
We overleggen zachtjes binnen de MC als we een vraag hebben.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal.
We letten op in de les.
Tijdens het zelfstandig werken mag je oortjes in of een koptelefoon op

Slide 2 - Slide

Bonjour et bienvenue

Slide 3 - Slide

e
Lesdoelen 4havo:
Ik kan een tekst over familiebanden lezen en begrijpen
Ik kan de trappen van de vergelijking in het Frans toepassen
Ik kan een brief schrijven over mijn beste vriend(in)

Lesdoelen 5havo:
Ik kan een interview over Yalda Rahimi lezen en begrijpen
Ik kan de passé composé en de imparfait op de juiste manier toepassen in het Frans 
Ik kan een vakantieverhaal schrijven in het Frans voor op Facebook


13:05-13:15
Invullen van stoplichten & evaluatie en input Frans via Microsoft Forms
13:15-13:35
Havo 4: workshop Grammaire C: '’les comparaisons'’
Havo 5: Lire C: exercices 33, 34 et 35 (p.32-34)
13:35-13:55
Havo 5: workshop Grammaire C: '’l’emploi de l’imparfait et du passé composé'’ 
Havo 4: Lire C: exercices 33, 34 et 35 (p.32-34)
13:55-14:20
5 havo:
Teksten 1 t/m 4 van het examen in itslearning inclusief bijhorende opdrachten
Schrijfopdracht van deze week om in te leveren voor 4 havo:
Écrire C exercices 42 et 43 (p.40-41)
14:20-14:30
Lesdoelencheck

Slide 4 - Slide

Au travail:
Havo 4: workshop Grammaire C: '’les comparaisons'’
Havo 5: Lire C: exercices 33, 34 et 35 (p.32-34)

Slide 5 - Slide

Les comparaisons

Slide 6 - Slide

Les comparaisons
Le café est grand
Le moulin est plus grand que le café.  
La Tour Eiffel est la plus grande





Slide 7 - Slide

Le comparatif 
Hoe maak je een vergelijking of een vergrotende trap ?

Slide 8 - Slide

Le comparatif (vergrotende trap)
Een vergelijking of een vergrotende trap maken:

moins + bijv. nw. (+ que)         Elle est moins grande que ...
aussi + bijv. nw. (+ que)           Il est aussi grand que ...
plus + bijv. nw (+ que)              Elles sont plus grandes que ...

Attention! De vorm van het bijv. nw verandert mee. 

Slide 9 - Slide

Le comparatif (vergrotende trap)
Een vergelijking of een vergrotende trap maken:

moins + bijv. nw. (+ que)         Elle est moins grande que ...
aussi + bijv. nw. (+ que)           Il est aussi grand que ...
plus + bijv. nw (+ que)              Elles sont plus grandes que ...

Attention! De vorm van het bijv. nw verandert mee. 

ev
mv
ml
-
+s
vr
+e
+es

Slide 10 - Slide

Ik ben slimmer dan mijn zus.
Ik is een jongen.
A
je suis moins intelligent que ma soeur
B
Je suis aussi intelligent que ma soeur
C
je suis plus intelligent que ma soeur.

Slide 11 - Quiz

Ik ben even slim als mijn zus.
Ik is een meisje.
A
Je suis moins intelligente que ma soeur
B
Je suis aussi intelligent que ma soeur
C
Je suis aussi intelligente que ma soeur.
D
Je suis moins intelligent que ma soeur.

Slide 12 - Quiz

Zij zijn groter dan hun broer.
A
Elles sont plus grandes que leur frère.
B
Elle est plus grande que son frère.
C
Elle est aussi grande que son frère.
D
Elles sont grandes que leur frère.

Slide 13 - Quiz

Traduis: Ik ben kleiner dan Marc
(tip: meer klein dan)

Slide 14 - Open question

Vertaal: Zij is even sportief als Marc

Slide 15 - Open question

Max et Simon sont (minder aardig dan) Mees

Slide 16 - Open question

Le superlatif 
Hoe maak je een overtreffende trap ?

Slide 17 - Slide

Le superlatif (overtreffende trap)
Een overtreffende trap maken:
le / la / les plus + bijv. nw          
 Il est le plus sportif.
le / la / les moins + bijv. nw      
Ils sont les moins sportifs.
OOK HIER VERANDERT HET BIJV 
NW MEE!

Slide 18 - Slide

Onregelmatige vorm
                         Bon (goed, lekker) heeft een onregelmatige vorm:
basis            vergrotende trap                  overtreffende trap
bon      -       meilleur(e)(s)       -                   le / la / les meilleur(e)(s)
C'est un bon film.  
                         Taxi1 est un meilleur film que Taxi2. 
                                                                                 C'est le meilleur film. 
C'est une bonne idée. 
                                      Ali a une meilleure idée que Esma. 
                                                                                  C'est la meilleure idée. 

Slide 19 - Slide

Hoe zeg je: Fred is het meest lui?

A
Fred est paresseux.
B
Fred est plus paresseux
C
Fred est le plus paresseux.

Slide 20 - Quiz

Hoe zeg je: Dit jongetje is het grootst?
A
Ce garçon est plus grand.
B
Ce garçon est le plus grand.
C
Ce garçon est grand.

Slide 21 - Quiz

Hoe zeg je: Iris en Inge zijn het knapst.
A
Iris et Inge sont les plus belles.
B
Iris et Inge sont belles.
C
Iris et Inge plus belles.

Slide 22 - Quiz

Traduis:
Marie is het grootst

Slide 23 - Open question

Traduis:
Mijn beste vriend

Slide 24 - Open question

Vergelijk. 
1 Julien est sympa
2 Julien est plus sympa que Stéphane.
3 Julien est le plus sympa de la classe. 

Het gaat over Julien die aardig is. Er komt niet gelijk een zelfstandig naamwoord bij, dus je kunt niet zien wat de plek is van het bijvoeglijk naamwoord ten opzichte van het zelfstandig naamwoord.
   
En nu deze: 
Julien est un garçon sympa
Julien est un garçon plus sympa que Stéphane. 
Julien est le garçon le plus sympa de la classe.

Het gaat over Julien, die een aardige jongen is. Aardig hoort nu eerst bij 'le garçon' en die jongen is Julien. Omdat het woord aardig gewoonlijk ACHTER het zelfstandig naamwoord komt, is dat nu ook het geval. 
Je herhaalt dan het lidwoord le

Slide 25 - Slide

Hoe kun je deze zin anders zeggen:
Fred est le plus paresseux. (Fred is je broer)
A
Fred est le plus paresseux frère.
B
Fred est le frère le plus paresseux.

Slide 26 - Quiz

Uitleg
Fred is het meest lui kun je letterlijk vertalen in de Nederlandse woordvolgorde: Fred est le plus paresseux. 
Maar als je wil zeggen dat Fred je meest luie broer is, dan gaat 'lui' over je broer en moet je nadenken over de plek van 'lui'. Lui staat gewoonlijk achter het zelfstandig naamwoord, dus: 
Fred est le frère le plus paresseux. (Fred is de broer het meest lui). 

Slide 27 - Slide

Hoe kun je deze zin anders zeggen: Ce garçon est le plus grand). (Het jongetje heet Alix).
A
Alix est le plus grand garçon.
B
Alix est le garçon le plus grand.

Slide 28 - Quiz

Uitleg
Dit jongetje is het grootst (het meest groot) kun je letterlijk vertalen in de Nederlandse woordvolgorde: Ce garçon est le plus grand.
Maar als dat jongetje Alix heet en je wilt zeggen dat hij het grootste jongetje is, dan gaat 'groot' over het woord jongetje en moet je nadenken over de plek van 'groot'. Groot staat gewoonlijk VOOR het zelfstandig naamwoord, dus: 
Alix est le plus grand garçon. (Alix is de meest grote jongen). 

Slide 29 - Slide

Hoe kun je deze zin anders zeggen: Iris et Inge sont les plus belles. (Iris en Inge zijn danseressen in een groep)
A
Iris et Inge sont les plus belles danseuses.
B
Iris et Inge sont les danseuses les plus belles.

Slide 30 - Quiz

Uitleg
I&I zijn het mooist (het meest mooi) kun je letterlijk vertalen in de Nederlandse woordvolgorde: Iris et Inge sont les plus belles.
Maar als je wilt zeggen dat zij de mooiste danseressen zijn, dan gaat 'mooi' over het woord danseres en moet je nadenken over de plek van 'mooi'. Mooi staat gewoonlijk VOOR het zelfstandig naamwoord, dus: 
Iris et Inge sont les plus belles danseuses. (Alix is de meest grote jongen). 

Slide 31 - Slide

De leukste trui
A
Le pull joli
B
Le pull plus joli
C
Le pull le plus joli
D
Les pulls les plus jolis.

Slide 32 - Quiz

De interessantste uitzending
A
L'émission intéressante la plus
B
L'émission la plus intéressante.
C
L'émission plus intéressante.
D
L'émission le plus intéressant.

Slide 33 - Quiz

De beste prijs
A
Meilleur prix
B
Le meilleur prix
C
Le plus bon prix
D
Le plus joli prix

Slide 34 - Quiz

Het mooiste cadeau
A
Le plus beau cadeau
B
Le cadeau le plus beau
C
Le meilleur cadeau
D
Le cadeau meilleur

Slide 35 - Quiz

Hoe zeg je: de jongens zijn het snelst?
A
Les garçons sont rapides.
B
Les garçons sont les rapides.
C
Les garçons sont les plus rapides.
D
Les garçons sont plus rapides.

Slide 36 - Quiz

Au travail
Havo 5: workshop Grammaire C: '’l’emploi de l’imparfait et du passé composé'’
Havo 4: Lire C: exercices 33, 34 et 35 (p.32-34)

Slide 37 - Slide

Verschil imparfait/passé composé
- Imparfait: decor, achtergrondinfo, beschrijft gewoontes 
- Passé composé: afgesloten acties in het verleden (en toen, en toen)

Slide 38 - Slide

Verschil Passé Composé + imparfait
  • PC: avoir/etre + voltooid deelwoord
  • Imparfait: 1 werkwoord

Slide 39 - Slide

Passé Composé /Imparfait

Slide 40 - Slide

Verschil passé composé en imparfait:

Slide 41 - Slide

Verschil imparfait/p.c.
imparfait: gewoonte/toestand  "statisch"
let op woorden als: le lundi, toujours, ik was aan het....

passé composé: eenmalige handeling/gebeurtenis "beweging"
let op woorden als: soudain,  

Slide 42 - Slide

Passé composé & Imparfait
- Instructiefilmpje.

Slide 43 - Slide

Lesdoelencheck:
Lesdoelen 4havo:
Ik kan een tekst over een slaapkamer lezen en begrijpen
Ik kan de werkwoorden avoir, être en aller toepassen in de vijf werkwoordtijden présent, passé composé, imparfait, futur simple en de conditionnel
Ik kan reageren op een forum over mijn wijk
Lesdoelen 5havo:
Ik kan een tekst over twee vakantiebestemmingen lezen en begrijpen
Ik kan de werkwoorden savoir, voir en vouloir toepassen in de vijf werkwoordtijden présent, passé composé, imparfait, futur simple en de conditionnel
Ik kan een e-mail schrijven naar een hotel om informatie te vragen over mijn verblijf


Huiswerk voor de donderdag 17 oktober 
voor havo 4: Inleveren van schrijfopdracht op Itslearning
Voor havo 5 tekst 1 tm 4
Écrire C exercices 42 et 43 (p.40-41)
Afmaken: Lire C: exercices 33, 34 et 35 (p.32-34)
Apprendre:
Havo 4: Vocabulaire chapitre 1 (p.42-44) & bijhouden van de gegeven grammatica-workshops (zie Lesson Ups en StudyGo)
Havo 5: Examenidioom H1 t/m H10 en H20 & bijhouden van de inhoud van de gegeven grammatica-workshops (zie Lesson Ups en StudyGo)

timer
15:00

Slide 44 - Slide