h1 menu

20/4 unité 6
Bon Appétit




-



Les repas:  vocabulaire / apprendre 1 et 2 

- nakijken (corriger) ex. 3 tm 6 (livre) , daarna herhalen apprendre 1 en 2 óf verder werken aan het menu.
Au restaurant et faire un menu
la cantine!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

20/4 unité 6
Bon Appétit




-



Les repas:  vocabulaire / apprendre 1 et 2 

- nakijken (corriger) ex. 3 tm 6 (livre) , daarna herhalen apprendre 1 en 2 óf verder werken aan het menu.
Au restaurant et faire un menu
la cantine!

Slide 1 - Slide

Tu ne peux pas boire...
A
de l'eau du robinet
B
de l'eau plate
C
de l'eau pétillante
D
de l'eau salé

Slide 2 - Quiz

Nous avons faim
A
honger
B
u heeft honger
C
wij hebben honger
D
jullie hebben honger

Slide 3 - Quiz

wat koop je niet bij de bakker ?
(qu'est-ce qu'on n'achète pas chez le boulanger?)
A
un pain complet
B
une flûte
C
une baguette
D
le fromage

Slide 4 - Quiz

Dans la cuisine il n'y a pas ......
A
de légumes
B
d' oeufs
C
de sel et de poivre
D
un vélo

Slide 5 - Quiz

wat weet je nog van de Franse schoolkantine?

Slide 6 - Mind map

un plat préféré
A
het leukste liedje
B
een snelle hap
C
een lievelingsgerecht
D
een geperforeerde plaat

Slide 7 - Quiz

je vais faire comme toi
ce n'est pas bon
ce n'est pas si mauvais que ça
poulet au curry
crêpes
une salade
une pastèque
dat is zo slecht nog niet
dat is niet lekker!
ik doe hetzelfde als jij
hachis parmentier

Slide 8 - Drag question

Slide 9 - Video

Wat eet je graag tussen de middag? Weet je dat in het Frans?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

wat is waar?
A
jongen bestelt een salade met tomaten en een spaghetti
B
het meisje bestelt de daghap en hoeft geen dessert
C
er wordt een 'galette paysane ' voorgesteld

Slide 12 - Quiz

Qu'est-ce que c'est ?
A
un escargot
B
une huître
C
une moule
D
une coquille St Jacques

Slide 13 - Quiz

Wat heeft niets met eten te maken?
A
le petit déjeuner
B
les légumes
C
la viande
D
le vélo

Slide 14 - Quiz

tartes et gâteaux
les boissons
produits laitiers
viandes oeufs poissons 
fruits et légumes

Slide 15 - Drag question

Maak nu zelf een menukaart op een stevig vel papier.
Zet er gerechten op die jij lekker zou vinden om te eten in het FRANS. Zoek Franse gerechten op Veel succes en eet smakelijk! Bon appétit!
  • Bedenk eerste een Franse naam voor jouw restaurant.
Schrijf de naam op de voorkant van het vel papier en maak er een tekening bij.
  • Schrijf op de achterkant van jouw menukaart deze onderdelen:
Les entrées: minstens 3 voorgerechten.
Les plats principaux: minstens 3 hoofdgerechten.
Les desserts: minstens 3 nagerechten.
Les fromages: minstens 3 kazen.
Extra: kies eventueel ook 3 dranken (les boissons).
Schrijf achter ieder gerecht een prijs .
  • Is je kaart klaar? Check dan de volgende slide en probeer met behulp van de zinnen een gesprek tussen ober en  klant te uit te voeren. Gebruik je eigen menukaart


timer
20:00

Slide 16 - Slide

Woordenschat “Au Restaurant”
Handige woorden en zinnen om te gebruiken in een Frans restaurant (of bij Taaldorp).
La carte, s’il vous plait!= (Mag ik) De kaart aub!
Voilà la carte.= Hier is de kaart.
Qu’est-ce que vous prenez?= Wat neemt u?
Moi, je vais prendre…= Ik ga nemen…..
Je voudrais…= Ik zou graag willen…
Comme entrée, je prends de la soupe.= Als voorgerecht neem ik soep.
Comme plat, je prends une pizza.= Als hoofdgerecht, neem ik pizza.
Comme dessert, je prends une glace.= Als nagerecht, neem ik een ijsje.
Le plateau de fromages= Het kaasplankje.
Les boissons froides.= De koude dranken.
Les boissons chaudes.= De warme dranken.
Bon appétit!= Eet smakelijk!
L’addition, s’il vous plaît!= De rekening, aub!

Slide 17 - Slide

20/4
A 1 la baguette 5 les légumes
 2 l’eau minérale 6 le poisson
 3 les œufs 7 le fromage
 4 la viande 8 les bonbons
LES CORRECTIONS
 1 la baguette                 5 les légumes
 2 l’eau minérale           6 le poisson
 3 les œufs                    7 le fromage
 4 la viande                   8 les bonbons

Slide 18 - Slide

A 1 la baguette                       5 les légumes
 2 l’eau minérale                    6 le poisson
 3 les œufs                                7 le fromage
 4 la viande                                8 les bonbons

B Voorbeeldantwoord:
 Qu’est-ce que tu aimes ? - J’aime le chocolat.
 Qu’est-ce que tu n’aimes pas ? – Je n’aime pas les légumes.

Exercice 4 – Mise en route ~ vocabulaire
1 de zomer                                      5 fiets
2 mineraalwater                           6 verschillend
3 weken                                            7 ik moet
4 snijdt                                               8 warm

Exercice 5 – Compréhension globale
1 een chattekst
2 C informatie te geven
3 A, E, F
Exercice 6 – Compréhension détaillée
1 vriend
2 Tim: a, b Jonas: c, d, e
3 bij zijn moeder, zijn zus en zijn broer
4 Leuk, want hij heeft al veel vrienden.
5 vlees, vis, frites
6 Omdat Tim in Nederland vaak frites eet en cola drinkt en hij dat ook lekker vindt.
7 B
8 Dit is het recept van de zomerse salade die ze ’s avonds gaan eten.
9 makkelijk; het is een makkelijk recept: je hoeft alleen eieren te koken, daarna hoef je alleen te snijden en te mengen.
10 le poivron rouge= de rode paprika
11 d, e, a, b, c






Slide 19 - Slide

menu au choix

weektaak : ex. 3 tm 6 (livre)
weektaak : Leren Apprendre 1 et 2

Slide 20 - Poll