This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
What are we going to do today?
- Who is here?
- Studying/reading
- Previous lesson
- Recap
- Reflexive pronouns/each other
- End of lesson
Slide 2 - Slide
Write me words!
A E T R
K P L O
I M S N
H U D F
Slide 3 - Slide
timer
1:00
Slide 4 - Slide
What did we do the previous lesson?
Slide 5 - Slide
-> Free class to work on the PO listening
Slide 6 - Slide
Homework
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Prepositions of time and place
1. Wat zijn de drie prepositions waar we het over hebben?
2. Hoe gebruik ik ze als voorzetsel van tijd?
3. Hoe gebruik ik ze als voorzetsels van plek?
Slide 9 - Slide
Adverbs and adjectives
1. Wat zijn adverbs?
2. Wat zijn adjectives?
Slide 10 - Slide
Adverbs of frequency
1. Wat geven de adverbs of frequency aan?
2. Wat zijn de adverbs of frequency?
3. Waar komen deze woorden in de zin?
Slide 11 - Slide
Future
1. Wat betekent 'future'?
2. Wanneer gebruik ik de future?
3. Welke vier tijden zijn er om de future aan te geven?
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Go to page twenty-nine
Slide 14 - Slide
Reflexive pronouns
In het Nederlands zijn dit wederkerende voornaamwoorden.
Oftewel: voornaamwoorden die ergens anders in de zin terugkomen!
Ik vind mijzelf een aardig persoon
Hij heeft zichzelf aangekleed
Slide 15 - Slide
Reflexive pronouns
Wederkerende voornaamwoorden (oftewel reflexive pronouns) worden gebruikt in een zin om weer te verwijzen naar het onderwerp. Er wordt dus een nadruk gelegd op het onderwerp.
I fell and hurt myself
Laura prepared herself for the trip
Slide 16 - Slide
Reflexive pronouns
1. Om aan te geven dat het onderwerp iets voor of tegen zichzelf doet
(I fell and hurt myself)
2. Om aan te geven dat het onderwerp zelf iets doet
(Laura prepared herself for the trip)
3. Als vertaling van: op je zijn/haar/mijn eentje, vaak in combinatie met 'by' (He did it by himself)
Slide 17 - Slide
'haarzelf'
'hemzelf'
Slide 18 - Slide
Read 'each other' (page 30)
Slide 19 - Slide
Each other
Each other gebruik je als het slechts om twee mensen (of zaken) gaat. Ook dit verwijst terug naar het onderwerp, net als de reflexive pronouns.
We like each other.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
I looked at ..... in the mirror and thought: Wow, I look good!
Slide 22 - Open question
My brother and I learned to respect ..... and others.
Slide 23 - Open question
Do you think that he is able to see ..... right after the eye treatment?