3v(hoofdstuk 6 grammatica-5)

Hey there!
  • Conditionals 


  • Self-study (preparing for the test)

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Hey there!
  • Conditionals 


  • Self-study (preparing for the test)

Slide 1 - Slide

Zero conditional
Gebruik: Om algemene waarheden of natuurwetten uit te drukken die altijd waar zijn als iets gebeurt.
Structuur: If + present simple, present simple.
Voorbeeld: 
  • If you heat ice, it melts. (Als je ijs verwarmt, smelt het.)
  • If you don’t eat, you get hungry. (Als je niet eet, krijg je honger.)

Slide 2 - Slide

Practice(zero conditional)
  1. If you mix red and blue, you _____get_____ (get) purple.
  2. If it __________ (rain), the ground gets wet.
  3. If you __________ (touch) fire, you burn yourself.
  4. If plants __________ (not get) enough water, they die.
  5. If you __________ (put) ice in the sun, it melts.
timer
3:00

Slide 3 - Slide

First conditional
Gebruik: Om een reële of mogelijke situatie in de toekomst uit te drukken.
Structuur: If + present simple, will + infinitief (zonder to).
Voorbeeld: 
  • If it rains tomorrow, we will stay home. (Als het morgen regent, blijven we thuis.)
  • If she finishes her homework, she will go out with her friends. (Als ze haar huiswerk afmaakt, gaat ze uit met haar vrienden.)
  • If we don’t hurry, we will miss the bus. (Als we niet opschieten, missen we de bus.)

Slide 4 - Slide

Practice(first conditional)
  1. If I ____finish______ (finish) my homework, I will watch TV.
  2. If she __________ (call) me, I will be happy.
  3. If it __________ (not rain), we will go to the park.
  4. If they __________ (invite) us, we will attend the party.
  5. If he __________ (study) hard, he will pass the exam.
timer
3:00

Slide 5 - Slide

second conditional
Gebruik: Om een hypothetische situatie van momenteel of toekomst en de mogelijke uitkomst uit te drukken. De situatie is onwaarschijnlijk of een fantasie.
Structuur: If + past simple, would/could+ infinitief (zonder to).
Voorbeeld: 
  • If I won the lottery, I would travel the world. (Als ik de loterij won, zou ik de wereld rondreizen.)
  • If I were a millionaire, I would buy a mansion. (Als ik een miljonair was, zou ik een herenhuis kopen.

Slide 6 - Slide

Practice(second conditional)
  1. If I ____was______ (be) rich, I would buy a big house.
  2. If she __________ (know) his number, she would call him.
  3. If they __________ (have) a car, they would drive to the beach.
  4. If he __________ (not be) so shy, he would make more friends.
  5. If we __________ (live) in Paris, we would visit the Eiffel Tower every day.
timer
3:00

Slide 7 - Slide

Third conditional
Gebruik: Om over situaties in het verleden te spreken die niet gebeurd zijn en de hypothetische uitkomst van die situaties.
Structuur: If + past perfect, would/could have + past participle.
Voorbeeld: 
  • If I had known you were in town, I would have called you. (Als ik had geweten dat je in de stad was, had ik je gebeld.)
  • If they had left earlier, they would have caught the train. (Als ze eerder waren vertrokken, hadden ze de trein gehaald.)
  • If I had studied harder, I would have passed the exam. (Als ik harder had gestudeerd, had ik het examen gehaald.)

Slide 8 - Slide

Practice(third conditional)
  1. If I ____had known______ (know) about the party, I would have gone.
  2. If she __________ (study) harder, she would have passed the exam.
  3. If they __________ (leave) earlier, they would have caught the train.
  4. If he __________ (not eat) so much, he wouldn't have felt sick.
  5. If we __________ (take) the other road, we would have arrived earlier.
timer
3:00

Slide 9 - Slide

  • 0 conditional
  • 1st conditional
  • 2nd conditional
  • 3rd conditional

Slide 10 - Slide

Present perfect
  • Om acties te beschrijven die zijn begonnen in het verleden en nog steeds doorgaan in het heden.
  • Om ervaringen te beschrijven zonder specifieke tijdsaanduiding.
  • Om resultaten van acties te benadrukken die invloed hebben op het heden.

Structuur:   Subject + have/has + past participle (voltooid deelwoord)

Voorbeelden:
I have lived in London for five years.
She has visited Japan twice.
They have already finished their homework.

Slide 11 - Slide

Past perfect
  • Om aan te geven dat een actie plaatsvond vóór een andere actie in het verleden.
  • Om een actie te beschrijven die was voltooid voordat een ander moment in het verleden plaatsvond.

Structuur: Subject + had + past participle (voltooid deelwoord)

Voorbeelden:
By the time we arrived, he had left.
She had finished the exam before the bell rang.
They had never seen such a beautiful sunset until that day.

Slide 12 - Slide

Future present
  • Om aan te geven dat een actie zal zijn voltooid op een bepaald moment in de toekomst.
  • Om de voltooiing van een actie in de toekomst te benadrukken.

Structuur:  Subject + will have + past participle (voltooid deelwoord)

Voorbeelden:
By next year, I will have graduated.
She will have completed the project by tomorrow.
They will have arrived by 6 PM.

Slide 13 - Slide

Future continous
  • Om een actie te beschrijven die op een specifiek moment in de toekomst aan de gang zal zijn.
  • Om geplande gebeurtenissen in de toekomst te beschrijven.

Structuur: Subject + will be + present participle (werkwoord + -ing)

Voorbeelden:
I will be studying at 8 PM tonight.
She will be traveling to New York next week.

Slide 14 - Slide

Future(met will)
  • Om voorspellingen te doen zonder bewijs.
  • Om spontane beslissingen te maken.
  • Om beloftes of aanbiedingen te doen.

Subject + will + werkwoord

Voorbeelden:
It will rain tomorrow.
I will help you with your homework.
She will call you later.

Slide 15 - Slide

future (met "going to")
  • Om plannen of intenties voor de toekomst uit te drukken.
  • Om voorspellingen te doen gebaseerd op huidige bewijzen.

Structuur:
Subject + am/is/are + going to + werkwoord

Voorbeelden:
I am going to visit my grandmother next week.
They are going to build a new house.
Look at those clouds! It is going to rain.

Slide 16 - Slide

Vul het juiste vorm van het werkwoord in de present perfect of past perfect of future perfect, future continous en future simple(will of going to).

1. I __________ (see) that movie already.

Slide 17 - Open question

2. She __________ (be) to Paris three times.

Slide 18 - Open question

3. We __________ (live) here since 2010.

Slide 19 - Open question

4. By the time the train arrived, we __________ (wait) for two hours.

Slide 20 - Open question

5. They __________ (never/see) such a big house until they visited us.

Slide 21 - Open question

6. He __________ (finish) his homework before the movie started.

Slide 22 - Open question

7. By next week, I __________ (complete) the project.

Slide 23 - Open question

8. We __________ (graduate) by the end of the year.

Slide 24 - Open question

9. He __________ (not finish) the task by tomorrow.

Slide 25 - Open question

10. At 10 AM tomorrow, I __________ (take) my exam.

Slide 26 - Open question

11. This time next week, they __________ (fly) to Paris.

Slide 27 - Open question

12. I __________ (call) you later.

Slide 28 - Open question

13. It __________ (be) sunny tomorrow.

Slide 29 - Open question

14. I __________ (visit) my friends this weekend.

Slide 30 - Open question

15. They __________ (start) a new project next month.

Slide 31 - Open question

16. Look at that dog! It __________ (jump) into the water.

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Self study for the test
  • Toets hoofdstuk 5+6:
  • Hoofdstuk 5: Vocabulary; Stones; Irregular verbs.
  •  Grammar: Reflexive and reciprocal pronouns, Conditionals
  • Hoofdstuk 6: Relative clauses; Simple, compound and complex sentences; Summary of all tenses(present/past simple/continuous/perfect) en de future continuous.
  • Voor Grammatica oefenen: www.ego4u.com (kies de onderwerpen die je wil gaan oefenen voor de toets).
timer
30:00

Slide 35 - Slide