2V 1.9 werkwoordspelling MP

Werkwoordspelling


In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling


In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

Slide 1 - Slide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm?

Slide 2 - Slide

Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:

Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..

Slide 3 - Slide

Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:

Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.

Slide 4 - Slide

Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:

                                           

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                              klank.

Slide 5 - Slide

Hoe spel je de pv?

In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord
 
in de verleden tijd moet spellen.

Slide 6 - Slide


Slide 7 - Slide



Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

'T EX-KOFSCHIP
  • Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 
't ex-kofschip.
  • Dit is eigenlijk een ezelsbruggetje om de medeklinkers te kunnen onthouden.


  • Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't ex-kofschip?
  • wel > ik-vorm + te(n)
  • niet > ik-vorm + de(n) 


Slide 10 - Slide

Nog een ezelsbruggetje: 
'T SeXy FoKSCHaaP



Slide 11 - Slide

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.of 't sexy fokschaap.

  1.  hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 12 - Slide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen

  1.  hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 13 - Slide

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).


Een lijst van de meest voorkomende sterke werkwoorden kun je via deze link vinden:

http://www.beterspellen.nl/website/index.php?pag=113

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Andere vormen

Ik heb een Big Mac genomen                              VD

Kwijlend nam ik een hap                                        TD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                INF

Geef me eens een Big Mac!                                   GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                BN


Slide 16 - Slide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 17 - Slide

Tegenwoordig deelwoord

geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 18 - Slide

Infinitief

is het hele werkwoord.

Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 19 - Slide

Gebiedende wijs

wordt gebruikt als het om een  gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 20 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 21 - Slide

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 22 - Slide

Trucjes

De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De weerman zal mooi weer voorspellen

Voorspel goed weer, weerman!

Het voorspelde goede weer bleef uit.        

Slide 23 - Slide

Oefenen

Nu ga je zelf oefenen. Open eerst de link op de volgende dia.

Je moet hier de gegeven werkwoorden in de juiste vorm opschrijven.

Gebruik eerst de knop 'hint' als je er niet uitkomt.

Ga naar 'nakijken' onderaan de opdracht om het werk te controleren. 

Klaar? Ga dan door naar de volgende dia's


Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link