2 havo grammatica meewerkend voorwerp

Grammatica 2 havo

Meewerkend voorwerp
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica 2 havo

Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

- 10 minuten lezen in leesboek
- Nakijken onderwerp en lijdend voorwerp
- Uitleg meewerkend voorwerp
- Maken huiswerkopdrachten

Slide 2 - Slide

 10 minuten lezen in leesboek


timer
10:00

Slide 3 - Slide

Uitleg meewerkend voorwerp (mv)


Het meewerkend voorwerp van de zin kan je vinden door de volgende vraag te stellen:
aan/voor + wie / wat + pv + ow + lv + rest gezegde?

/ Hij / heeft / aan mijn broer / een nieuwe fiets / gegeven / .
 ow      pv                                                  lv                          vd
Gezegde: heeft gegeven

Stel de vraag: aan/voor + wie/wat + heeft + hij + een nieuwe fiets + gegeven?    Antwoord: aan mijn broer

Let op: Je moet aan/voor weg kunnen laten of toe kunnen voegen.


Slide 4 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de onderstaande zin?

Gisterochtend heeft hij mijn auto naar de garage gebracht.
A
mijn auto
B
geen meewerkend voorwerp
C
auto
D
de garage

Slide 5 - Quiz

Wat is het meewerekdn voorwerp in de onderstaande zin?

Ik geef de flessen aan het kindje.
A
Ik
B
Geen meewerkend voorwerp
C
de flessen
D
aan het kindje

Slide 6 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

De gemaakte opgaven gaf hij aan de docent.
A
De gemaakte opgaven
B
hij
C
aan de docent
D
geen meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Wie van jullie heeft die nieuwe film
nog niet bekeken?
A
Wie van jullie
B
die nieuwe film
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 8 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Hij geeft aan mij een mooi cadeau voor mijn verjaardag.
A
mij
B
voor mijn verjaardag
C
mijn verjaardag
D
aan mij

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
A
Mijn vriend
B
de poes en de hond
C
hun eten
D
geen meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

De regering geeft het onderwijs extra geld.
A
De regering
B
het onderwijs
C
geen meewerkend voorwerp
D
extra geld

Slide 11 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Een mooi cadeau gaf de directeur haar.
A
Een mooi cadeau
B
de directeur
C
geen meewerkend voorwerp
D
haar

Slide 12 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd.
A
Het vakantiewerk
B
ons
C
geen meewerkend voorwerp
D
vijftig euro

Slide 13 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Hij liet haar gisteren zijn website zien.
A
Hij
B
haar
C
geen meewerkend voorwerp
D
zijn website

Slide 14 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?

Hij stond al minuten lang aan de kant te wachten.
A
Hij
B
al minuten lang
C
geen meewerkend voorwerp
D
aan de kant

Slide 15 - Quiz

Aan de slag....

Maak de opdracht van het meewerkend voorwerp in je grammaticaboekje.

Klaar: lezen in je leesboek


Slide 16 - Slide