Steunles Grammatica-Zinsdelen (1)

Grammatica-Zinsdelen
  • Herhaling: Het benoemen van zinsdelen
  • Theorie: Zinsdelen
  • Oefenen
  • Afsluiting
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica-Zinsdelen
  • Herhaling: Het benoemen van zinsdelen
  • Theorie: Zinsdelen
  • Oefenen
  • Afsluiting

Slide 1 - Slide

werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Drag question

Grammatica-Zinsdelen
  • Persoonsvorm
  • Zinsdelen
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp
  • Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm
Stap 1: Persoonsvorm
- De persoonsvorm (pv) is altijd een werkwoord!

Je kunt de persoonsvorm op de volgende manieren vinden:
  • Maak de zin vragend;
  • Zet de zin in een andere tijd;
  • Verander het getal in de zin.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
Op Schiphol zag je veel reizigers met koffers sjouwen.

Vraagzin
  • Zag je op Schiphol veel reizigers met koffers sjouwen?
Tijdproef
  • Op Schiphol zie je veel reizigers met koffers sjouwen.
Getalproef
  • Op Schiphol zien we veel reizigers met koffers sjouwen.

Slide 5 - Slide

Dit jaar zal niemand van klas 2a doubleren.
A
Dit jaar
B
zal
C
niemand van klas 2a
D
doubleren

Slide 6 - Quiz

Zetten jullie de afvalcontainer op tijd buiten?
A
Zetten
B
jullie
C
de afvalcontainer
D
op tijd

Slide 7 - Quiz

Wie van jullie heeft de toets gisteren gemaakt?

Slide 8 - Mind map

Welk restaurant zal worden genomineerd door de gasten?

Slide 9 - Mind map

Zinsdelen
Stap 2: Zinsdelen maken

Hoe weet ik wat een zinsdeel is?
  • Zoek eerst de persoonsvorm. Dat is een zinsdeel;
  • Vervolgens zet je de overige werkwoorden apart;
  • Verander de zin van volgorde:
  • Alles wat voor de pv gezet kan worden, is een zinsdeel.

Slide 10 - Slide

Zinsdelen
Op Schiphol zag je veel reizigers met koffers sjouwen.

  • Zoek eerst de persoonsvorm. Dat is een zinsdeel;
  • Vervolgens zet je de overige werkwoorden apart;
  • Verander de zin van volgorde.

  • Veel reizigers zag je op Schiphol met koffers sjouwen.
  • Je zag op Schiphol veel reizigers met koffers sjouwen.

Slide 11 - Slide


A
Zinsdeel
B
Geen zinsdeel

Slide 12 - Quiz


A
Zinsdeel
B
Geen zinsdeel

Slide 13 - Quiz

Onderwerp
Stap 3: Onderwerp

Wie/wat + persoonsvorm

Op Schiphol zag je veel reizigers met koffers sjouwen.
  • Op Schiphol zag je veel reizigers met koffers sjouwen.
  • Op Schiphol zien we veel reizigers met koffers sjouwen.

Slide 14 - Slide

Wanneer zet de docent de cijfers van het laatste proefwerk in Magister?
A
Wanneer
B
zet
C
de docent
D
de cijfers van het laatste proefwerk

Slide 15 - Quiz

Wat wordt vandaag getoetst door de docent?
A
Wat
B
wordt
C
vandaag
D
door de docent

Slide 16 - Quiz

Wie van jullie klas wil morgen als eerste het werkstuk presenteren?

Slide 17 - Mind map

Werkwoordelijk gezegde
Stap 4: Werkwoordelijk gezegde

  • Zullen we morgen samen een cadeau kopen in de stad?
  • Peter nodigt familie en vrienden uit voor zijn verjaardag.
  • Mijn zusjes zitten hun huiswerk te maken.
  • Zijn die scholieren over hun docent aan het roddelen.

Slide 18 - Slide

Met een spiekbriefje val je al snel door de mand tijdens de toetsweek.
A
Met een spiekbriefje
B
val
C
val door de mand
D
tijdens de toetsweek

Slide 19 - Quiz

Mag een voetbaltrainer eigenlijk uit zijn slof schieten?
A
Mag
B
een voetbaltrainer
C
mag uit zijn slof schieten
D
mag schieten

Slide 20 - Quiz

Tijdens het verhoor voelden de agenten de arrestant flink aan de tand.

Slide 21 - Mind map

Lijdend voorwerp
Stap 5: Lijdend voorwerp

wie/wat + gezegde + onderwerp

Diegene die of datgene wat iets ondergaat in de zin.
  • Peter heeft hem gisteren nog gezien.
  • Ik koop een fiets.

Slide 22 - Slide

Benoem het lijdend voorwerp:

In deze scheurkalender kun je elke dag een leuk weetje lezen.
A
In deze scheurkalender
B
kun
C
je
D
een leuk weetje

Slide 23 - Quiz

Benoem het lijdend voorwerp:

Tot ontzetting van de toeschouwers schoot de voetballer de bal in het eigen doel.
A
Tot ontzetting van de toeschouwers
B
schoot
C
de voetballer
D
de bal

Slide 24 - Quiz

Meewerkend voorwerp
Stap 6: Meewerkend voorwerp

aan/voor wie + wg + ow + lv

  • Ik koop een fiets voor mijn broertje.

Slide 25 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan/voor, maar dat hoeft niet. Vaak kun je het er wel bij bedenken.

Onze buurjongen gaf zijn zus een bioscoopkaartje.

  • Stel de vraag: aan/voor wie + wg + ow + lv
  • mv= zijn zus

Slide 26 - Slide

Benoem het lijdend voorwerp:

In het weekend bezoeken wij graag het Japanse restaurant
A
In het weekend
B
bezoeken
C
wij
D
het Japanse restaurant

Slide 27 - Quiz

Benoem het meewerkend voorwerp:

Binnenkort reikt de jury het Japanse restaurant een prijs uit.
A
reikt
B
de jury
C
een prijs
D
het Japanse restaurant

Slide 28 - Quiz

Meewerkend voorwerp
Let op
niet elk zinsdeel dat met aan/voor begint, is een meewerkend voorwerp!

  • De winkelier stond voor zijn toonbank een gesprek te voeren.
  • geen mv, maar bwb

Slide 29 - Slide

mv
geen mv
In de gang hangt een mooie poster aan de muur.
Voor zijn verjaardag heeft hij een nieuwe fiets gekregen.
Ik heb aan jou gisteren de foto laten zien.

Slide 30 - Drag question

Bijwoordelijke bepaling
Stap 7: Bijwoordelijke bepaling

- Bepaling van plaats
- Bepaling van tijd

  • Geeft dus antwoord op de vraag Waar? of Wanneer?
  • Hoe? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover?

Slide 31 - Slide

Benoem de bijwoordelijke bepaling:

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
A
Sommige ouders
B
in de dierenwinkel
C
een huisdier
D
voor hun kind

Slide 32 - Quiz

Benoem de bijwoordelijke bepaling:

De zorg voor deze diersoorten moet je niet onderschatten.
A
De zorg voor deze diersoorten
B
moet onderschatten
C
je
D
niet

Slide 33 - Quiz

Benoem de bijwoordelijke bepaling:

Gekko's kunnen ondersteboven klimmen.
A
Gekko's
B
kunnen
C
ondersteboven
D
klimmen

Slide 34 - Quiz

Wanneer heeft Nederland die olympische medaille gewonnen bij een skionderdeel?

Slide 35 - Mind map

Hoe is je toets Nederlands gegaan?

Slide 36 - Mind map

Zinsontleding
Een paar jongens zitten te kletsen in het fietsenhok.

  • pv= zitten
  • ow= Een paar jongens
  • wg= zitten te kletsen
  • lv= -
  • mv= -
  • bwb= in het fietsenhok

Slide 37 - Slide

Zinsontleding
Sven schenkt elke avond een kop thee in voor zijn moeder.

  • pv= schenkt
  • ow= Sven
  • wg= schenkt in
  • lv= een kop thee
  • mv= voor zijn moeder
  • bwb= elke avond

Slide 38 - Slide

Zinsontleding
Hebben zijn ouders Frank een voetbal gegeven vanwege zijn hobby?

  • pv= Hebben
  • ow= zijn ouders
  • wg= Hebben gegeven
  • lv= een voetbal
  • mv= Frank
  • bwb= vanwege zijn hobby

Slide 39 - Slide

Zinsontleding
Zwitserland blijft energie opwekken met waterkracht.

  • pv= blijft
  • ow=  Zwitserland
  • wg= blijft opwekken
  • lv= energie
  • mv= -
  • bwb= met waterkracht 

Slide 40 - Slide

Zinsontleding
De meisjes geven hun vriendin een tijdschriftabonnement voor haar verjaardag.

  • pv= geven
  • ow= De meisjes
  • wg= geven
  • lv= een tijdschriftabonnement
  • mv= hun vriendin
  • bwb= voor haar verjaardag

Slide 41 - Slide

Zinsontleding
Vorige week heeft mijn zus deze prachtige kleren gekocht.

  • pv= heeft
  • ow= mijn zus
  • wg= heeft gekocht
  • lv= deze prachtige kleren
  • mv= -
  • bwb= Vorige week

Slide 42 - Slide