Project grammatica spelling en formuleren les 8

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Project grammatica spelling en formuleren

zinsdelen

Slide 1 - Slide

Deze les
- Startopdracht/belang van het onderwerp
- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag

Slide 2 - Slide

Welke zijn fout en wat is er fout?
Deze laptops zijn vervangen voor nieuwe computers.
Ze zijn herkenbaar door hun groene jassen.
Ik bied weerstand tegen de stevige wind.

Slide 3 - Slide

Lesdoel
  • Je weet wat het zinsdeel voorzetselvoorwerp is.
  • Je kunt een voorzetselvoorwerp in een zin vinden.
  • Je kunt de bijwoordelijke bepalingen benoemen.

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Hij maakte de groente schoon.
A
hij
B
maakte
C
de groente
D
schoon

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Hij maakte de groente schoon.
A
hij
B
maakte
C
de groente
D
schoon

Slide 6 - Quiz

Hoe kun je meerdere zinnen aan elkaar verbinden?

Slide 7 - Open question

Wat is een voorzetsel?

Slide 8 - Open question

Welke zinnen missen nog iets en welke niet? Waarom?
Hij ergert. 
Zij verwondert.
Jullie worden.
Ik heb.
Ik geef.
We gaan.
Hij wacht.
timer
2:00

Slide 9 - Slide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij ergert zich aan ...
Zij verwondert zich over ...
Jullie worden iets
Ik heb iets
Ik geef iets aan iemand.
We gaan.
Hij wacht op ...

Slide 10 - Slide

Welke zinnen zijn correct en welke niet? Waarom?
Hij ergert zich aan ... -> voorzetsel voorwerp
Zij verwondert zich over ... -> voorzetsel voorwerp
Jullie worden iets -> lijdend voorwerp
Ik heb iets -> lijdend voorwerp
Ik geef iets aan iemand. -> Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
We gaan.
Hij wacht op ... -> voorzetsel voorwerp

Slide 11 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel. We hebben er al een paar gezien:
Ergeren aan, verwonderen over, wachten op etc.

Het zinsdeel dat achter dat vaste voorzetsel komt, noemen wij een voorzetselvoorwerp

Slide 12 - Slide

Wat is het voorzetsel voorwerp:
De reclamemaker twijfelt ernstig aan de oprechtheid van zijn cliënt.

Slide 13 - Open question

Wat is het voorzetselvoorwerp:
De politicus verschilt zich voortdurend achter de beslissingen van zijn voorganger.

Slide 14 - Open question

Soorten bijwoordelijke bepalingen
Bijwoordelijke bepalingen zijn zinsdelen die nog extra informatie geven. Er zijn verschillende soorten:
tijd - Gisteren hadden we afgesproken.
plaats - Gisteren hadden we afgesproken op school.
middel - We zouden met de fiets naar school gaan.
oorzaak/reden - Door een lekke band konden we niet gaan.
hoeveelheid - We waren daardoor 20 minuten te laat.
richting - Ik moest vijf keer naar rechts gaan.
hoedanigheid - Ik kwam uitgeput aan.

Slide 15 - Slide

Wat voor een soort bijwoordelijke bepaling is "vanmorgen"?
Vanmorgen fietste Joris fluitend met zijn broertje achterop op het nieuwe fietspad.
A
tijd
B
hoedanigheid
C
plaats
D
middel

Slide 16 - Quiz

Wat voor een soort bijwoordelijke bepaling is "fluitend"?
Vanmorgen fietste Joris fluitend met zijn broertje achterop op het nieuwe fietspad.
A
tijd
B
hoedanigheid
C
plaats
D
middel

Slide 17 - Quiz

Wat voor een soort bijwoordelijke bepaling is "met zijn broertje achterop"?
Vanmorgen fietste Joris fluitend met zijn broertje achterop op het nieuwe fietspad.
A
tijd
B
hoedanigheid
C
plaats
D
middel

Slide 18 - Quiz

Wat voor een soort bijwoordelijke bepaling is "op het nieuwe fietspad"?
Vanmorgen fietste Joris fluitend met zijn broertje achterop op het nieuwe fietspad.
A
tijd
B
hoedanigheid
C
plaats
D
middel

Slide 19 - Quiz

Wat ga je doen?
Maken:
opdracht 1, 4, 5, 7 en 10.

10 minuten in stilte, daarna overleggen.

10 minuten voor het einde van de les: opdracht 1 nabespreken.
timer
10:00

Slide 20 - Slide

Lesdoel
  • Je weet wat het zinsdeel voorzetselvoorwerp is.
  • Je kunt een voorzetselvoorwerp in een zin vinden.
  • Je kunt de bijwoordelijke bepalingen benoemen.

Slide 21 - Slide

Welke achtergrondinformatie kon je verbinden aan de informatie van deze les?

Slide 22 - Open question