Als een zin een wederkerend werkwoord + voornaamwoord bevat, staat er in de zin ook vaak een voorzetselvoorwerp. Het voorzetselvoorwerp is te herkennen aan een voorzetsel dat niet te vervangen is.
Hij vergist zich in de datum. (je kunt niet zeggen: naast de datum)
Ella schrijft zich in voor de cursus. (je kunt niet zeggen: over de cursus)
Het voorzetselvoorwerp is het vaste voorzetsel + de woorden waar het bij hoort.
Let op: het voorzetselvoorwerp lijkt soms op de bijwoordelijke bepaling. Verschil: het voorzetsel kun je bij een bijwoordelijke bepaling wél veranderen, bij een voorzetselvoorwerp dus niet.