1.4 wordt alles duurder? 2024

     Welkom!
*                                                                                                                                                                       
1 / 48
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

     Welkom!
*                                                                                                                                                                       

Slide 1 - Slide

Herhalen

Slide 2 - Slide

Hoeveel maanden heeft één jaar?
A
10
B
11
C
12
D
Ligt aan het jaar.

Slide 3 - Quiz

Hoeveel weken heeft 1 jaar?
A
50
B
51
C
52
D
53

Slide 4 - Quiz

Het inkomen van Kaan was in 2019 2.200 euro per maand. Hij krijgt een loonsverhoging en verdient in 2020 2.350 euro per maand. Met hoeveel procent is zijn inkomen gestegen? 1 cijfer achter de komma.

Slide 5 - Open question

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 6 - Quiz

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura

Slide 7 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgave
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 8 - Quiz

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura

Slide 9 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 10 - Quiz

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quiz

Hoe noemen we het bij de begroting als je te weinig geld hebt? Dus meer uitgaven dan inkomsten.
A
Tekort
B
Winst
C
Verlies
D
Overschot

Slide 12 - Quiz

Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
Het Nibud

Slide 13 - Quiz

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren

Slide 14 - Quiz

Budgetteren is nodig:
(kies 2 goede antwoorden)
A
– als de inkomsten gelijk blijven;
B
– als de uitgaven veranderen;
C
– als je niet wilt sparen;
D
Budgetteren is altijd nodig. – als de uitgaven blijvend hoger zijn dan de budgetten.

Slide 15 - Quiz

loon is een voorbeeld van...
A
overdrachtsinkomen
B
inkomen uit bezit
C
inkomen in natura
D
inkomen uit arbeid

Slide 16 - Quiz

Huur is een voorbeeld van ....
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen

Slide 17 - Quiz

Bij welke inkomensvorm is er geen sprake van een tegenprestatie?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
overdrachtsinkomen

Slide 18 - Quiz

Als je rente ontvangt op je spaarrekening dan is dit:
A
Inkomen in natura
B
Overdrachtsinkomen
C
Inkomen uit bezit
D
Inkomen uit arbeid

Slide 19 - Quiz

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 20 - Slide

Wat is een begroting?

Slide 21 - Open question

Robin spaart een jaar lang elke week €10.
bereken hoeveel Robin per maand spaart.
A
43,33
B
34,33
C
40
D
40,33

Slide 22 - Quiz

Je wil over een half jaar een hoverboard van 120 euro kopen. Hoeveel moet je elke maand reserveren?
A
120:12 = 12 euro
B
120:3 = 40 euro
C
120:6 = 24 euro
D
120:6 = 20 euro

Slide 23 - Quiz

14. Wordt alles duurder?

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Koopkracht en inflatie
De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je koopkracht
Deze hangt af van:
* Het inkomen
*prijzen  en/of prijsstijgingen

Inflatie=  algemene stijging van de prijzen. 
deflatie = algemene prijsdaling. 

Om procentuele veranderingen hierin te berekenen, gebruiken we een formule!

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

 Indexcijfer
  • Een indexcijfer laat dus een procentuele verandering zien ten opzichte van een bepaald jaar.
  • Zo kan je de verandering van de lonen en prijzen makkelijk zien!

Slide 30 - Slide

Formule indexcijfer
  • Het basisjaar heeft het indexcijfer 100.
  • Formule indexcijfer: (nieuw getal : getal basisjaar) × 100 = indexcijfer.
  • Een indexcijfer rond je meestal af op een heel getal.
  • Als het indexcijfer 106 is, is deze tov het basisjaar met 6% gestegen!

Slide 31 - Slide

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 32 - Slide

Loon basisjaar: 33.000
Loon nieuw jaar: 33.750
Bereken het indexcijfer

Slide 33 - Open question

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 34 - Slide

Welk indexcijfer hoort bij het basisjaar?

Slide 35 - Open question

Schoenen kosten in het basisjaar 120 euro. In 2022 is het prijsindexcijfer 117. Wat is de prijs van schoenen in 2022?

Slide 36 - Open question

Weektaak
Maken tm 1.4
+ rekenen (alles)

Over 1,5 week is de rekentoets over H1

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Welk gevolg heeft inflatie voor je koopkracht?

Slide 40 - Open question

Koopkracht
Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.

Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.

Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 41 - Slide

Koopkracht

Slide 42 - Slide

Opdrachten van 1.4 maken
Paragraaf 1.4; opdracht 2 tot en met 8  (15 minuten)


Slide 43 - Slide

5 minuten pauze!

Slide 44 - Slide

             Uitleg Indexcijfer

Slide 45 - Slide

Opdrachten van 1.4 maken
Paragraaf 1.4; opdracht 9 en 10.

15 minuten de tijd!

Slide 46 - Slide

Les afsluiten
1. Wat is koopkracht?
2. Waar hangt de koopkracht vanaf?
3. Wat is inflatie?
4. Wat is het gevolg van inflatie?
5. Hoe breken je een indexcijfer?

Slide 47 - Slide

Dankjewel en tot ziens!

Slide 48 - Slide