Schrijf de persoonsvormen van de volgende zinnen in de tegenwoordige tijd op. Let op: bepaal welk
onderwerp bij de pv hoort.
Onderstreep het onderwerp. Schrijf dan op:
ik-vorm, ik-vorm + t of het hele werkwoord.
Leg ook uit waarom je die vorm kiest.
Voorbeeld:
Na schooltijd (rijden)…..ik snel naar huis. Wie rijd? antwoord: ik
Na schooltijd rijd ik snel naar huis.
‘ik’ is het onderwerp, dus ik schrijf de ik-vorm. rijden - ik-vorm rijd