B&F: technisch lezen groep 6 Station Zuid: Een droomreis w.1 les 1

Doel: leenwoorden lezen, zoals -slogan en -ambulance
1 / 25
next
Slide 1: Open question
Technisch lezenBasisschoolGroep 6

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel: leenwoorden lezen, zoals -slogan en -ambulance

Slide 1 - Open question

Eerst luisteren, dan zelf lezen.

Slide 2 - Slide

Eerst luisteren, dan zelf lezen.

Slide 3 - Slide

Eerst luisteren, dan zelf lezen.

Slide 4 - Slide

Wat is het leenwoord? David gaat backpacken (op reis alleen met een rugzak)

Slide 5 - Open question

Wat is het leenwoord? Mijn tante neemt altijd haar laptop mee.

Slide 6 - Open question

Wat zijn de leenwoorden? Op zijn laptop kan hij mailen, chatten en gamen

Slide 7 - Open question

Wat is het leenwoord? Zij leest graag een boek over spionage of misdaad

Slide 8 - Open question

Wat zijn de leenwoorden? Let goed op je bagage en creditcard.

Slide 9 - Open question

Wat is het leenwoord? Zij maakt een rondreis met een jeep.

Slide 10 - Open question

Wat zijn de leenwoorden? Hij kijkt op zijn horloge. Hij moet inchecken.

Slide 11 - Open question

De volgende rijtjes zijn voor * en **. Eerst luisteren. Neem je tijd op. (2x)

Slide 12 - Open question

Eerst luisteren, dan zelf lezen.

Slide 13 - Slide

Deze volgende rijen zijn voor ***. Lees ze en neem de tijd op (2x)

Slide 14 - Open question

Eerst luisteren, dan zelf lezen.

Slide 15 - Slide

*, ** en ***: Vul in:
Op de...........zoek ik naar informatie voor mijn werkstuk.
A
gamen
B
parttime
C
website
D
cupcakes

Slide 16 - Quiz

Vul in: Mijn moeder werkt niet de hele week, ze werkt .........
A
milkshake
B
parttime
C
passagiers
D
gamen

Slide 17 - Quiz

* en **: luister en lees daarna volgende woorden zelf.

Slide 18 - Open question

ook de volgende woorden

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

***Uit welke taal komen: milkshake, smartphone, game, downloaden.
A
Duits
B
Engels
C
Frans
D
Japans

Slide 21 - Quiz

***uit welke taal komen: biscuit, populair, horloge, croissant, mayonaise, boulevard.
A
Frans
B
Duits
C
Engels
D
Japans

Slide 22 - Quiz

***uit welke taal komen: sudoku, tsunami, karaoke, soja, judo, sushi?
A
Engels
B
Frans
C
Duits
D
Japans

Slide 23 - Quiz

***Uit welke taal komen: sowieso, föhn, muesli, schminck, schnitzel, langlaufen?
A
Frans
B
Duits
C
Engels
D
Japans

Slide 24 - Quiz

Dit is het einde van de les.

Slide 25 - Open question