Fictie - les

13 februari - 3MF
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

13 februari - 3MF

Slide 1 - Slide

Deel 1 - Fictie
Herhaling fictiebegrippen
Lezen
Nieuwe uitleg
Oefenen

Slide 2 - Slide

Realistische fictie
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid. 
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 3 - Slide

Niet-realistisch
  • Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn. 
  • Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 4 - Slide

Waargebeurde elementen
  • Een verhaal met waargebeurde elementen blijft fictie.
  • Een schrijver voegt dan dingen toe aan het verhaal of verzint er dingen bij. 

Slide 5 - Slide

Personages
Karakter
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 
  • Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer. 

Slide 6 - Slide

Personages - Karakter
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn
  • (is niet alleen maar goed of slecht);
  • hij maakt een ontwikkeling door;
  • kan keuzes maken;
  • lijkt op een echt mens.

Slide 7 - Slide

Personages - Karakter
Hoofdpersoon (= karakter):
  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 8 - Slide

Personages - Type
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar;
  • zijn vaak oppervlakkig;
  • Clichématig

Slide 9 - Slide

Personages - Type
Bijpersoon (=type)
  • je komt weinig te weten;
  • je komt alleen te weten over een bijpersoon wat de hoofdpersoon hierover vertelt.

Slide 10 - Slide

Personages - beschrijving
Je kunt personages beschrijven aan de hand van:
  • Uiterlijk
  • Kenmerken (geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond)
  • Karaktereigenschappen
  • Relaties met andere personages

Slide 11 - Slide

Lezen 
10 minuten in volledige stilte
Met de volgende opdracht: 
(dit kan tijdens of na het lezen worden opgeschreven)

- Omschrijf een personage (type/karakter) vanuit het gelezen fragment
- Geef aan of het realistisch of een niet realistisch fragment is. (leg ook uit) 
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Omschrijf je personage. Geef ook aan of het een karakter of type is.

Slide 13 - Open question

Leg hier uit of het een realistisch of niet-realistisch fragment is.

Slide 14 - Open question

Les 30 - Plot
  • Ook wel verhaallijn genoemd. 
  • Waar de (fictie)tekst uitgebreid over gaat.
  • Hoe het verhaal in elkaar zit met alles wat er gebeurt; alle ontwikkelingen, veranderingen en hoe het afloopt. 

Slide 15 - Slide

Plot spannend maken
  1. Wisselen in verhaallijnen van verschillende personages.
  2.  De verhaallijn afkappen. Op het moment dat de spanning het hoogst is, stopt het verhaal. Dat noemen we een cliffhanger
  3.  Ontknoping zo lang mogelijk uitstellen. 
  4. Je op het verkeerde spoor zetten. Je denkt te weten wie bijvoorbeeld de dader is, maar dan blijkt het toch iemand anders te zijn. Dit noemen we een plotwending of plottwist

Slide 16 - Slide

Een detective of politieserie begint vaak met de misdaad. Je weet al wat er is gebeurd, alleen nog niet hoe. Hoe noemen we deze techniek?
A
wisselen in verhaallijn
B
cliffhanger
C
uitstellen van de ontknoping
D
plottwist

Slide 17 - Quiz

Het begrip Cliffhanger komt uit het Engels. Waarom zou dit zo heten?

Slide 18 - Open question

Bij welke techniek zet de schrijver je op het verkeerde been?
A
wisselen in verhaallijn
B
cliffhanger
C
uitstellen van de ontknoping
D
plottwist

Slide 19 - Quiz

Lees fragment 1
In dit fragment zijn 2 plotwendingen aan te wijzen. Welke 2? 

Je kan ze zo in de volgende dia benoemen. 

Slide 20 - Slide

Welke twee plotwendingen heb je net gelezen?

Slide 21 - Mind map

Fragment 1 komt uit het eerste hoofdstuk van 'De Passievrucht'. In de rest van het boek probeert Armin erachter te komen wie de vader van zijn zoon is. Hoe noem je deze techniek?
A
wisselen in verhaallijn
B
cliffhanger
C
uitstellen van de ontknoping
D
plottwist

Slide 22 - Quiz

Leg uit wat een plot is.

Slide 23 - Mind map

Deel 2 - PWS
In de Classroom staat opdracht 6. 

Veel leerlingen hebben opdracht 5 nog niet ingeleverd, deze doe je eerst. 

Vragen? Stel ze vooral. 


DOEL: Je kan informatie opzoeken, ordenen en opschrijven in je eigen woorden voor je PWS. 

Slide 24 - Slide