Je noemt voorwerp, maar bedoelt inhoud: Zullen we een flesje drinken?
Je noemt producent, maar bedoelt product: Ze hebben Rembrandt in het museum hangen
Je noemt een deel, in plaats van het geheel: Even de koppen tellen
Je noemt het geheel, in plaats van het deel: Nederland heeft met 1-0 gewonnen van België
Je noemt de plaats, in plaats van de mensen: Het kantoor ging een dagje weg
Je noemt de eigenschap, in plaats van de persoon: Die kleine heeft gewonnen
Je noemt het materiaal, in plaats van het voorwerp: Ik heb de ijzers uitgetrokken
Je noemt de plaats, in plaats van het product: Doe mij maar een Bordeaux