9/12 Woordenschat 1-4 3h


  • Herhalen theorie woordenschat 
  • leren woordenschat uit boek en schrift en oefenen op digitale methode of verder werken aan grammatica woordsoorten De Brug en diagnostische toets op ELO
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


  • Herhalen theorie woordenschat 
  • leren woordenschat uit boek en schrift en oefenen op digitale methode of verder werken aan grammatica woordsoorten De Brug en diagnostische toets op ELO

Slide 1 - Slide

Beeldspraak
Vergelijkingen, metaforen, metonymia en personificaties zijn vormen van beeldspraak.     

Doel=aantrekkelijk maken van 
een tekst.
Beeldspraak is altijd 
figuurlijk bedoeld.

Slide 2 - Slide

eerder geleerde beeldspraak: (zie filmpje hierna)
  • vergelijking: er is sprake van een object en een beeld. bv. In die jurk lijkt zij op een prinses.
  • metafoor: er is alleen sprake van een beeld. bv. De prinses van het feestje deelde taart uit.'
  • personificatie: een ding of iets uit de natuur krijgt een menselijke eigenschap. bv. De bladeren dansten in de lucht. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Woordenschat H3: Metonymie

Deze beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.



Slide 5 - Slide

Metonymie:

Slide 6 - Slide

Andere voorbeelden metonymie 
  • Je noemt een deel in plaats van een geheel
     bv. even de neuzen tellen
  • Je noemt het geheel in plaats van een deel
      bv. Oranje heeft de wedstrijd gewonnen
  • Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp
      bv. hij won goud
  • Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het
      product dat daarmee verbonden is. 
bv. Ik eet het liefst edammer.


Slide 7 - Slide

vervolg metonymie 
  • Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
      zijn. bv. De zaal gaf een enorm applaus.
  • Je noemt de producent, maar je bedoelt het product:
      bv. een Apple
  • Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon
     bv. die lange


Slide 8 - Slide

Wat zijn stijlfiguren?
Een tekst kun je op verschillende manieren
aantrekkelijk maken: met beeldspraak
(vergelijking, metafoor en personificatie),
met (rijmende) uitdrukkingen en met stijlfiguren.

Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken



Slide 9 - Slide

Stijlfiguren klas 3
  • Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken. Enkele stijlfiguren  zijn:
  • Herhaling: Plus geeft meer, veel meer
  • Tegenstelling: geen haat, maar liefde
  • Opsomming: Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder
  • Bijzondere opsommingen: drieslag, climax en omgekeerde climax (zie volgende dia)

Slide 10 - Slide

Drieslag, climax en omgekeerde climax
  • Drieslag (woorden die bij elkaar horen)
Ik verlang naar zon, zee en strand. 
  • Climax (opbouw in sterkte/meervoud)
Ik heb uren, dagen, weken zitten leren voor die toets!
  • Omgekeerde climax (opbouw aflopend)
De officieren, de onderofficieren, de korporaals en zelfs de gewonde soldaten kwamen in opstand.

Slide 11 - Slide

Hyperbool
De inhoud van de mededeling wordt enorm vergroot (overdrijving)

Hij barst van het geld (hij is rijk)
Ik word stapelgek van die man.
Ik verveel me dood

Slide 12 - Slide

Understatement
- Met een understatement zwak je de mededeling af.
- Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in
   werkelijkheid.

Slide 13 - Slide

Voorbeelden understatement
- Als je een één voor die toets hebt gekregen, zul je wel een paar
  foutjes gemaakt hebben.
- Die regisseur heeft met zijn speelfilms ongetwijfeld een paar   
  centjes verdiend.
- Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de Rivièra gekocht.
- Zo'n drastische prijsverhoging zal niet bevorderlijk zijn voor de
  export van het product. (= ronduit slecht) 

Slide 14 - Slide

Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. -   Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is 
  zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
  klinkt. 

Hij is helaas niet meer onder ons.

Slide 15 - Slide

Voorbeelden eufemisme
- Volgens mij is er aan jou een steekje los! (gek)
- De examinator heeft onzorgvuldig gehandeld. (grote fouten
  gemaakt)
- De dierenarts heeft de hond laten inslapen (= gedood)
- De directie wil het personeelsbestand afslanken (= personeel
   ontslaan)
- Hij is een bekende van de politie (een boef)

Slide 16 - Slide

Pleonasme
Pleonasme herhaalt een eigenschap die al in een woord verwerkt zit (bestaat uit twee verschillende woordsoorten).
Voorbeeld: ronde cirkel,
opnieuw herhalen, blauwe smurf

Slide 17 - Slide

Voorbeelden pleonasme
  • lange slungel 
  • mondeling bespreken 
  • naar beneden dalen 
  • nieuwe aanwinst 
  • nog eens herhalen 
  • noodzakelijke behoefte 
  • omlaag vallen 
  • opnieuw herhalen 
  • groen gras
  • witte sneeuw
  • als eerste beginnen 
  • blauwe smurf 
  • bloeiende bloesem 
  • grote reus 
  • hardop voorlezen 
  • houten plank 



Slide 18 - Slide

Tautologie zegt twee keer hetzelfde (synoniemen) met dezelfde woordsoort. (soms vaste uitdrukkingen
Bijvoorbeeld:
klaar uit, schots en scheef, gratis en voor niets

Slide 19 - Slide

Voorbeelden TAUTOLOGIE
  • gratis en voor niets 
  • één en dezelfde 
  • leugen en bedrog / list en bedrog 
  • roddel en achterklap 
  • geheel en al 
  • vast en zeker / zeker en vast 
  • nooit ofte nimmer 
  • voor eeuwig en altijd 
  • over en uit 
  • klaar uit 
  • bont en blauw  
  • schots en scheef  
  • keurig netjes

Slide 20 - Slide

Wat is de metonymie in de volgende zin: 'Even de koppen tellen', zei de docent
A
Even
B
de koppen
C
tellen
D
de docent

Slide 21 - Quiz

Vergelijking, metafoor, personificatie, metonymie - Welke beeldspraak herken je? - De wind huilt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 22 - Quiz

Is het een metafoor of een metonymie?
Op het schip van de woestijn hebben we de Sahara doorkruist.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 23 - Quiz

Is het een metafoor of een metonymie?
Het leven is een weg met kuilen en hobbels.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 24 - Quiz

Wat is een voorbeeld van metonymie?
A
Fris en fruitig opstaan
B
De ronde cirkel
C
Oranje wint de beker!
D
Mijn Nike's zijn vies.

Slide 25 - Quiz

Is het een metafoor of een metonymie?
En weer pakte Sven Kramer goud.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 26 - Quiz

Is het een metafoor of een metonymie?
Ik voel me vandaag zo slap als een vaatdoek.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 27 - Quiz

Geef van onderstaande zin aan of er sprake is van een vergelijking, een metafoor, een personificatie of een metonymie.

Ik lust nog wel een kopje.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 28 - Quiz

Geef van onderstaande zin aan of er sprake is van een vergelijking, een metafoor, een personificatie of een metonymie.

Hoge bomen vangen veel wind.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 29 - Quiz

Het doel van de les was:
Ik kan metonymie herkennen en begrijpen.

Heb je dit doel behaald?
A
helemaal
B
grotendeels
C
een beetje
D
helemaal niet

Slide 30 - Quiz

Hij is zo rood als een biet is een...
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
metonymia

Slide 31 - Quiz

'Even de neuzen tellen' is een ...
A
metafoor
B
vergelijking
C
metonymia
D
personificatie

Slide 32 - Quiz

Wij zijn genoodzaakt u te moeten ontslaan.
A
tautologie
B
pleonasme

Slide 33 - Quiz

Enkel en alleen is een vorm van
A
tautologie
B
pleonasme

Slide 34 - Quiz

In deze witte sneeuw heb ik een zonnebril nodig.
A
tautologie
B
pleonasme

Slide 35 - Quiz


Pleonasme of tautologie?
De naakte nudist veroorzaakte nogal wat opschudding bij zijn onverwachte entree.
A
Pleonasme
B
tautologie

Slide 36 - Quiz

Hoe was het exact precies gegaan?
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 37 - Quiz

Ik schaam me dood voor die grapjes van mijn vader.

A
pleonasme
B
tautologie
C
understatement
D
hyperbool

Slide 38 - Quiz

Welke van de onderstaande stijlfiguren is een hyperbool?
A
'nat water'
B
'brullende motor'
C
'vlug sjokken'
D
'eeuwen op iemand wachten'

Slide 39 - Quiz

Wat is het verschil tussen een hyperbool en een understatement
A
Bij de één som je een aantal dingen op, bij de ander niet
B
Bij de één gebruik je beeldspraak om je zin beter uit te drukken
C
Bij de één overdrijf je en bij de ander verzwak je
D
Bij de één versterk je, bij de ander niet

Slide 40 - Quiz


Hij heeft een glaasje teveel op.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
metonymia

Slide 41 - Quiz

De honden uit de buurt doen hun behoeften bij mij voor de deur.

A
understatement
B
hyperbool
C
eufemisme
D
pleonasme

Slide 42 - Quiz

Natuurlijk controleren we vanzelfsprekend de antwoorden.
A
tautologie
B
pleonasme

Slide 43 - Quiz

Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.

A
metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
metonymia

Slide 44 - Quiz

Tautologie of pleonasme?
De palen van de brug zijn gemaakt van grijs beton.
A
tautologie
B
pleonasme

Slide 45 - Quiz

Pleonasme of tautologie?
Die nutteloze verspilling van papier moet stoppen.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 46 - Quiz

Dat is een mooie, houten boomstam.

Pleonasme of tautologie?
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 47 - Quiz


Pleonasme of tautologie?
Wij hoeven tomaten tegenwoordig niet meer uit het buitenland te importeren.
A
Pleonasme
B
tautologie

Slide 48 - Quiz

Tautologie of pleonasme?
Het aandeel van de Nationale-Nederlanden is naar beneneden gekelderd.
A
pleonasme
B
tautologie

Slide 49 - Quiz