Taalverzorging P1-4 les02

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Taalverzorging

Herhalingsoefeningen 02

Zet het volgende woord in lettergrepen:

fietstas

Zet het volgende woord in lettergrepen:

pannenkoeken

Zet het volgende woord in lettergrepen:

appelbomen

Zeg van de roodgedrukte lettergreep of deze open of gesloten is.

skipas

1. open
2. gesloten

Zeg van de roodgedrukte lettergreep of deze open of gesloten is.

taartschep

1. open
2. gesloten

Zeg van de roodgedrukte lettergreep of deze open of gesloten is.

bloesem

1. open
2. gesloten

Welke van de volgende woorden bestaan uit alleen korte klanken?

alleen korte klanken

tafeltennis

balpen

wensput

kattenbak

paraplu

nederzetting

Wat is de persoonsvorm van de zin:

In de bus naar Maastricht zit een oude vrouw te slapen.

Wat is de persoonsvorm van de zin:

Miranda gaat elke ochtend baantjes zwemmen.

Wat is de persoonsvorm van de zin:

Waarom speel jij zo vaak vals?

Maak goede zinnen. Begin met het woord dat de hoofdletter heeft. 

spelbord

de

liggen

Op

het

pionnen

Maak goede zinnen. Begin met het woord dat de hoofdletter heeft. 

Mijn

opa

probeert

bij

spel

te

winnen

elk

Maak goede zinnen. Begin met het woord dat de hoofdletter heeft. 

dure

breekt

Door

de

jonge

vaas

het

hondje

Verdeel / de zin / in zinsdelen:

De kinderen uit groep 3 spelen op het schoolplein met een springtouw.

Verdeel / de zin / in zinsdelen:

De jongen zoekt in de kast naar het sprookjeskwartet.

Verdeel / de zin / in zinsdelen:

Mijn zusje speelt de hele dag candy crush op haar iPad.

Wat is het onderwerp van deze zin:

De jongen zet de pionnen op het tweede vlak.

Wat is het onderwerp van deze zin:

Mijn zusjes spelen graag ganzenbord.

Wat is het onderwerp van deze zin:

Wie heeft die verslavende spelletjes uitgevonden?

Wat is het onderwerp van deze zin:

Dat vinden mijn broer en ik wel knap!

Wat is het gezegde van deze zin:

Mevrouw Koers noteert de scores meteen op een groot bord.

Wat is het gezegde van deze zin:

Meneer De Groot kijkt die uitslagen elke keer goed na!

Wat is het gezegde van deze zin:

Welke leerling gaat de meeste potjes winnen?

Zeg in welke tijd de zin staat. Kies uit tegenwoordige of verleden tijd.

Ik ga vanmiddag met de trein naar Maastricht.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Zeg in welke tijd de zin staat. Kies uit tegenwoordige of verleden tijd.

Wij hebben daar een ijsje gegeten.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Zeg in welke tijd de zin staat. Kies uit tegenwoordige of verleden tijd.

Wist jij dat?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Zeg in welke tijd de zin staat. Kies uit tegenwoordige of verleden tijd.

Vorige maand is mijn oom met mijn tante naar Canada gegaan.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Zeg in welke tijd de zin staat. Kies uit tegenwoordige of verleden tijd.

Zij hadden dat niet willen missen.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

bijvoeglijk

naamwoord

lidwoord

zelfstandig

naamwoord

werkwoord

De

jongen

zoekt

in

de

kast

bijvoeglijk

naamwoord

lidwoord

zelfstandig

naamwoord

werkwoord

Op

het

schoolplein

spelen

veel

kleuters

met

een

springtouw

bijvoeglijk

naamwoord

lidwoord

zelfstandig

naamwoord

werkwoord

Bij

een

oude

bunker

in

de

duinen

spelen

de

stoere

jongens

vaak