Wechselpräpositionen

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Keuzevoorzetsels (Wechselpräpositionen)

Doel:  

Ik ken de keuzevoorzetsels en kan de juiste naamval erbij gebruiken.

Eerst checken.... naamvallen

Ich gehe durch _________ (de) Schule.

Seit ______ (een) langen Jahr sind wir schon in der Schweiz.

Wann kommt _________(jouw) kleiner Bruder zu mir?

Ich gebe ________ (hem) ein Buch zum Geburtstag.

Hast du ________(mijn) Deutschheft (o) wieder mitgebracht?

Schrijf de antwoorden in je schrift

9 Keuzevoorzetsels

Keuzevoorzetsels

an - aan, bij, op (tijd)

auf - op (plaats)

hinter - achter

neben - naast

in - in (plaats), naar (plaats), over (tijd)

über - over, boven

unter - onder

vor - voor (plaats), geleden (tijd)

zwischen - tussen

in, an, vor --> Wann?

Gaat het om een tijdsbepaling (wann)? Dan gebruik je altijd de 3e naamval

in einer Woche = over een week

vor einem Monat = een maand geleden

an einem Sonntag = op een zondag

Wo?

Gaat het om een plaatsbepaling, waarbij je je ergens bevindt (geen beweging) -> 3e naamval

Die Fische schwimmen im/ in dem Aquarium.

Das Buch liegt auf dem Tisch. 

Der Stuhl steht vor der Tür.

Ich wohne in der Schweiz. 

Wohin?

Gaat het om een plaatsbepaling, waarbij je van ergens komt en ergens heen gaat (beweging van A naar B) -> 4e naamval

Ich gehe in die Klasse.

Ich lege die Bücher auf den Tisch.

Er schießt den Ball über das Tor.

3e vs. 4e 

Ich stehe vor der Klasse. 

Ich stelle die Flasche auf den Tisch.

Die Kinder liegen im Bett.

Ich lege die Kinder ins Bett.

Kurt sitzt auf dem Stuhl.

Kurt setzt sein Kind auf den Stuhl.

Wechselpräpositionen 7/2 regel

Geen rust, beweging in een richting  of een tijdsbepaling?

Geen antwoord op Wo, Wann of Wohin:

Pas dan de 7/2 regel toe: 

auf/über -> 4e naamval

rest -> 3e naamval

Checkcheck dubbelcheck

Wir werden in ......heiraten.

1. einem Monat
2. einen Monat

Er stellt seine Tasche neben ....

1. dem Schrank
2. den Schrank

Ich bin müde. Ich gehe heute früh in ...

1. meinem Bett
2. mein Bett

Vor ..... war meine Tochter krank.

1. einer Woche
2. eine Woche

Wir haben über ............ gesprochen.

1. diesen Verein
2. diesem Verein

Ich suche meine Schlüssel. Liegen sie in ....

1. der Küche
2. die Küche

Er hatte Freude an ............

1. den Spiel
2. dem Spiel

Ich habe an ....Geburtstag.

1. einem Sonntag
2. einen Sonntag

Ich laufe in ..... von unten nach oben.

1. meinem Haus
2. mein Haus

Jetzt selbstständig:

Übungsausgabe naamvallen + keuzevoorzetsels (Teams > Periode 1 > Grammatik > Oefenopdrachten)

• Danach besprechen wir die Aufgabe
• Zeit übrig? -> Examentext VMBO