5.2 Wat wordt de prijs?

5.2 Wat wordt de prijs?
Hoofdstuk 5 Wat levert het op?
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5.2 Wat wordt de prijs?
Hoofdstuk 5 Wat levert het op?

Slide 1 - Slide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Slide

Wat is een voorbeeld van een marketingmiddel?
A
Een recept voor een maaltijd
B
Een wetenschappelijk artikel
C
Een handleiding voor een apparaat
D
Posters in een bushokje

Slide 3 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een abstracte markt?
A
Vismarkt
B
Woningmarkt
C
Weekmarkt
D
Supermarkt

Slide 4 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met 'aanbod op de markt'?
A
De vraag naar goederen en diensten.
B
Alles wat consumenten willen kopen.
C
Het totale aantal verkochte producten.
D
Alles wat producenten te koop aanbieden.

Slide 5 - Quiz

Wat gebeurt er wanneer je op zoek bent naar een product?
A
Je zorgt voor aanbod
B
Je zorgt voor overaanbod
C
Je zorgt voor stagnatie
D
Je zorgt voor vraag

Slide 6 - Quiz

Begrippen paragraaf 5.1 
  • Marketing
  • Weekmarkt
  • Woningmarkt
  • Aanbod
  • Vraag

Slide 7 - Slide

Leerdoelen 5.2
  • Je weet wat de inkoopprijs is.
  • Je weet wat de brutowinstopslag is.
  • Je kunt de verkoopprijs berekenen.
  • Je weet wat afzet en omzet is en je kunt de omzet berekenen.

Slide 8 - Slide

Inkoopprijs
  • Als je een eigen winkel hebt, moet je de goederen die je verkoopt eerst zelf inkopen.
  • Meestal doe je dat bij een groothandel.
  • De prijs die je als winkelier voor de producten betaalt, noem je de inkoopprijs.
  • Als winkelier probeer je de producten zo goedkoop mogelijk in te kopen.

Slide 9 - Slide

Wat is de definitie van inkoopprijs?
A
De verkoopprijs van producten
B
De prijs die een winkelier betaalt voor producten
C
De prijs die een klant betaalt voor producten
D
De prijs die een groothandel vraagt voor producten

Slide 10 - Quiz

Klassikaal vraag 21

Slide 11 - Slide

Brutowinstopslag
  • Naast de inkoopprijs heeft een winkelier ook nog andere kosten.
  • Ook wil hij natuurlijk winst maken.
  • Daarom rekent hij boven op zijn inkoopprijs nog een bedrag.
  • Dit is de brutowinstopslag. Dit noemen we ook wel de brutowinstmarge of brutowinst.
  • Meestal noteren we de brutowinstopslag als een percentage van de inkoopprijs.

Slide 12 - Slide

Wat is brutowinstopslag?
A
Een bedrag bovenop de inkoopprijs voor winst
B
Een bedrag bovenop de inkoopprijs voor extra kosten
C
Een bedrag dat van de inkoopprijs afgetrokken wordt
D
Een bedrag dat vaststaat en niet verandert

Slide 13 - Quiz

Klassikaal vraag 25

Slide 14 - Slide

Verkoopprijs
Als winkelier moet je de verkoopprijs kunnen berekenen. Dat doe je door de brutowinstopslag op te tellen bij de inkoopprijs.

Slide 15 - Slide

Klassikaal vraag 27

Slide 16 - Slide

Omzet en afzet
  • Bij een winkel wordt aan het eind van de dag gekeken hoeveel er verkocht is.
  • Het aantal producten dat je verkoopt, noem je de afzet.
  • Door verkopen komt er geld binnen. Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door verkoop van producten, noem je de omzet

Slide 17 - Slide

Wat wordt bedoeld met afzet?
A
Het aantal producten dat je verkoopt
B
Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt
C
Het geld dat binnenkomt
D
Het aantal klanten dat de winkel bezoekt

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Vraag 31 klassikaal

Slide 20 - Slide

Begrippen paragraaf 5.2
  • Inkoopprijs
  • Brutowinstopslag
  • Verkoopprijs
  • Afzet
  • Omzet

Slide 21 - Slide

Je kunt nu
  • Je weet wat de inkoopprijs is.
  • Je weet wat de brutowinstopslag is.
  • Je kunt de verkoopprijs berekenen.
  • Je weet wat afzet en omzet is en je kunt de omzet berekenen.

Slide 22 - Slide

Aan het werk!
Maken opdrachten 5.2: 21, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 34 en 35 
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 5.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 5.2

 

timer
25:00

Slide 23 - Slide