This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Herhaling trede 8 deel 1: vrijdag
A
jeudi
B
mardi
C
dimanche
D
vendredi
Slide 1 - Quiz
dinsdag
Slide 2 - Open question
woensdag
Slide 3 - Open question
zondag
A
Samedi
B
lundi
C
dimanche
Slide 4 - Quiz
januari
Slide 5 - Open question
maart
A
march
B
marte
C
Mardi
D
mars
Slide 6 - Quiz
décembre
Slide 7 - Open question
juillet
A
juli
B
juni
C
augustus
D
december
Slide 8 - Quiz
Le jour de l'an
Slide 9 - Open question
de verjaardag
Slide 10 - Open question
le bac
Slide 11 - Open question
Koningsdag
A
Saint-Sylvestre
B
Le jour de l'an
C
La fete du roi
D
La fete nationale
Slide 12 - Quiz
L'automne
L'été
L'hiver
Le printemps
Slide 13 - Drag question
L'ordre de la phrase
Hoe maak je een zin in het Frans?
Slide 14 - Slide
L'ordre de la phrase
NL: Mijn moeder heeft een mooi boek. FR: Ma mère a un beau livre.
NL: Mijn vader kijkt een film.
FR: Mon père regarde un film.
NL: Mijn moeder heeft een appel gegeten. FR: Ma mère a mangé une pomme.
Slide 15 - Slide
L'ordre de la phrase
In het Frans gebruik je altijd deze vaste zinsvolgorde:
Onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp
Voorbeeld: Ikben een docent.
Exemple: Je suis un prof.
Slide 16 - Slide
L'ordre de la phrase
Dus :
Onderwerp – alle werkwoorden bij elkaar – lijdend voorwerp
(= wie) - (= doet) - ( = wat)
Slide 17 - Slide
Zet de woorden in de juiste volgorde.
AIDE
Sleep de woorden naar de juiste plek in de zin. Hierbij moet je goed kijken naar de woordvolgorde die je in de vorige dia hebt geleerd. Het onderwerp komt eerst, dan het gezegde en dan het lijdend voorwerp.