Quiz woordenschat NUN 1.1 3F

Quiz woordenschat
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Quiz woordenschat

Slide 1 - Slide

Wat betekent het woord:
flexibel

De map is gemaakt van een flexibel materiaal.
A
buigzaam
B
plastic
C
vleselijk
D
slecht

Slide 2 - Quiz

Wat betekent het woord:
uiteenlopende

De bestuursleden hadden uiteenlopende meningen over de besteding van het geld.
A
kleurrijke
B
negatieve
C
verschillende
D
roterende

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het woord:
forse

De grafieken lieten een forse toename zien van het schermgebruik van studenten.
A
stijgende
B
dalende
C
aanzienlijke
D
minimale

Slide 4 - Quiz

Wat betekent het woord:
transparant

De antwoorden van de ministerpresident waren transparant.
A
vertekenend
B
stiekem
C
duidelijk
D
bedrieglijk

Slide 5 - Quiz

Wat betekent het woord:
potentiële

De heer Jansen werd gezien als de potentiële moordenaar in deze coldcase.
A
gemene
B
gevaarlijke
C
verdachte
D
mogelijke

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het woord:

gestaag
Didie werkt gestaag aan haar carrière.
A
soms
B
alsmaar
C
met tussenpozen
D
ijverig

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het woord:
volharden

Loes is een studenten die volhardt in haar doelen
A
doorzetten
B
bezighouden
C
toekomst zien
D
afzien van

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het woord:
pionier

Jesse is een pionier als het gaat over het spuien van zijn mening.
A
iemand die zijn mening niet onder stoelen of banken steekt
B
een meeloper
C
iemand die direct als eerste iets onderneemt
D
iemand die geen mening heeft

Slide 9 - Quiz

Wat betekent:

selectief lezen
A
alleen de titel lezen
B
kritisch lezen
C
alleen het slot lezen
D
niet lezen

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het woord:

non-fictie verhalen
A
sciencefiction
B
waargebeurde verhalen
C
verzonnen verhalen
D
sprookjes

Slide 11 - Quiz

Wat betekent het woord:
unaniem

Tim en Loes waren het unaniem met elkaar eens om een zak chips open te trekken
A
verschillend van mening
B
het helemaal met elkaar eens zijn
C
twijfelen
D
oneens

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het woord:
merendeels
Quinten en Phonchai waren merendeels afwezig tijdens de lessen.
A
gedeeltelijk
B
volhardend
C
bijna nooit
D
grotendeels

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het woord:
geavanceerd
De fabriek maakte gebruik van geavanceerde technieken
A
ouderwetse
B
moderne
C
achtergebleven
D
antieke

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het woord:
aspect

Thomas behandelde verschillende aspecten van het onderwerp
A
onderdelen
B
onderwerpen
C
bezigheden
D
afwijkingen

Slide 15 - Quiz