This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom...
bij economie!
Slide 1 - Slide
Programma voor vandaag:
- Lesdoel
- Wat weet je al?
- Uitleg
- Samen aan het werk
- Zelfstandig aan het werk
- Evaluatie op het lesdoel
-Huiswerk
Slide 2 - Slide
Het lesdoel
Korte herhaling van paragraaf 6.1
+
berekening van het belastbaar inkomen
Slide 3 - Slide
Wat weet je nog van paragraaf 6.1?
Slide 4 - Slide
Wat is economische groei?
A
Groei van de inkomens in een land
B
Groei van de productie in een land
C
Groei van de hoeveelheid geld in een land
D
Groei van het aantal inwoners in een land
Slide 5 - Quiz
De economische groei daalt. Welk begrip hoort hierbij?
A
Economische groei
B
Economische crisis
C
Recessie
D
Het BBP daalt
Slide 6 - Quiz
Een staatsschuld ontstaat door in de jaren met een begrotingstekort:
A
Geld uit te geven
B
Geld te lenen
C
Geld te sparen
D
Geld te hebben
Slide 7 - Quiz
Juist of onjuist ? 1. Bij een begrotingstekort groeit de staatschuld. 2. Rente over de staatsschuld is een kleine uitgavenpost op de rijksbegroting.
A
1. is juist
B
2. is juist
C
Beide juist
D
Beide onjuist
Slide 8 - Quiz
Wat leren we vandaag en waarom leren we dat?
We leren hoe je het belastbaar inkomen in box 1 berekend.
Dit is belangrijk omdat jullie in de toekomst allemaal te maken gaan krijgen met de belastingaangifte.
Elke Nederlander moet dit doen!
Slide 9 - Slide
inkomstenbelasting
Iedereen moet over zijn inkomen inkomstenbelasting betalen.
Na afloop van een jaar krijg je via Mijn Overheid.nl bericht dat je aangifte van je inkomsten moet doen. Nadat de Belastingdienst je gegevens verwerkt heeft, krijg je een aanslag.
Hierin staat welk bedrag je aan inkomstenbelasting over het afgelopen jaar verschuldigd bent.
Slide 10 - Slide
Te betalen belasting box 1
Te betalen belasting box 2
Te betalen belasting box 3
Te betalen belasting voor heffingskorting
Heffingskortingen
Verschuldigde inkomstenbelasting
Heffingskorting
Korting op de verschuldigde inkomstenbelasting.
Bijv. algemene heffingskorting, arbeidskorting
Slide 11 - Slide
Belasting box 1
Slide 12 - Slide
Aftrekposten
Van je inkomen mag je bepaalde kosten aftrekken, zodat je minder belasting hoeft te betalen. Je noemt dit aftrekposten. Voorbeelden ervan
zijn hypotheekrente, giften aan goede doelen en reiskosten om met openbaar vervoer naar je werk te gaan.
Slide 13 - Slide
Eigenwoningforfait
Als je eigenaar bent van een huis, moet je een bedrag bij je inkomen optellen dat afhankelijk is van de waarde van je woning.
Daar staat een belangrijke aftrekpost tegenover: de hypotheekrente die je hebt betaald.
Slide 14 - Slide
zie blz. 177 in je boek
Slide 15 - Slide
schijventarief
In box 1 bereken je de belasting over je belastbaar inkomen met het schijventarief.
Het inkomen wordt verdeeld in schijven.
Het tarief van schijf 1 en 2 bestaat uit een deel
belasting en een deel premies volksverzekeringen.
Slide 16 - Slide
Progressief belastingtarief = Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het inkomen toeneemt.
Progressief belastingtarief = Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het inkomen toeneemt.
Slide 17 - Slide
Samen aan het werk:
Als jij alles snapt van de uitleg dan ga je nu aan het werk met de opdrachten van paragraaf 6.2
Vind je het nog lastig? Doe dan mee met de inoefening.
Samen maken we opdracht 14 en 16.
Slide 18 - Slide
Zelfstandig aan het werk:
Je gaat nu aan het werk met: paragraaf 6.2 Dit is huiswerk voor de volgende les.