Maak kaartjes met werkwoorden in de infinitief en de juiste vorm. Leg de kaartjes met de werkwoorden op hun kop op tafel. Laat de leerlingen om de beurt twee kaartjes omdraaien. Als de werkwoorden bij elkaar horen, mag de leerling ze houden. Zo niet, dan moeten de kaartjes weer op hun kop gelegd worden.