Tijdvakken 5 t/m 8

Tijdvakken 5 t/m 8
1 / 37
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tijdvakken 5 t/m 8

Slide 1 - Slide

Tijdvak 5 is de periode .....
A
1600-1700
B
1500-1600
C
1650-1750
D
1700-1800

Slide 2 - Quiz

Wat was de aanleiding voor de ontdekkingsreizen? (tijdvak 5)
A
De val van Constantinopel verminderde de toegankelijkheid tot het Aziatische handelsnetwerk
B
de technische vooruitgang bij de bouw en navigatie van schepen
C
de wil om vreemde volken te bekeren tot het christelijke geloof
D
Na eeuwen van lockdown door de Pest kon men eindelijk weer reizen.

Slide 3 - Quiz

Wie hoort NIET thuis in Tijdvak 5?
A
Columbus
B
Calvijn
C
Lodewijk XIV
D
Willem van Oranje

Slide 4 - Quiz

Een grote verandering in tijdvak 5 was de reformatie:
A
Dit was een verandering waarbij Europeanen meer interesse kreeg in de klassieke oudheid
B
Dit was een verandering waarin men de kerk wilde hervormen, hierdoor kwamen twee groepen: de protestanten en katholieken
C
Dit was een verandering waarbij Europeanen op veroveringstocht gingen over de wereld.

Slide 5 - Quiz

Wat hoort niet bij tijdvak 5?
A
Het begin van de Europese Expansie
B
Wereldeconomie en Handelskapitalisme
C
De Renaissance
D
De Nederlandse Opstand

Slide 6 - Quiz

Welk kenmerkend aspect past niet bij tijdvak 5 ?

A
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
B
De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
C
Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
D
Het begin van de Europese overzeese-expansie

Slide 7 - Quiz

Welk tijdvak hoort bij de bron?
A
Steden en staten
B
Ontdekkers en hervormers
C
Pruiken en revoluties
D
geen idee

Slide 8 - Quiz

Tijdvak 8
Tijdvak 5
Tijdvak 6
Tijdvak 7
Slavernij
Verlichting
Reformatie
Renaissance
Absolutisme
Plantages

Slide 9 - Drag question

Vraag: Zet de begrippen in het juiste tijdvak.
Tijdvak 5 Ontdekkers en Hervormers
Tijdvak 6: regenten en Vorsten
Regenten
Hervorming
Unie van Utrecht
stapelmarkt
Opstand
WIC
VOC

Slide 10 - Drag question


Wat is de naam van tijdvak 6?

Slide 11 - Open question


Bij welk kenmerkend aspect (of onderdeel daarvan) uit tijdvak 6 past deze afbeelding het best?
A
begin van Europese overzeese expansie
B
begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
C
Wereldwijde handelscontacten
D
Uitbouw van de Europese overheersing en ontstaan van abolitionisme

Slide 12 - Quiz

Welk kenmerkend aspect hoort bij tijdvak 6?
A
De bijzondere plaats van de Republiek
B
handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
C
De wetenschappelijke revolutie
D
Het streven van vorsten naar absolute mach

Slide 13 - Quiz

Sleep de woorden/jaartallen in het juiste vakje
VOC
VOC
VOC
WIC
WIC
WIC
slaven
Specerijen
Azië
1621
1602
suiker en koffie

Slide 14 - Drag question

In welk tijdvak is de VOC ontstaan? 
De VOC

Slide 15 - Drag question

WIC
VOC
VOC
VOC
WIC
WIC

Slide 16 - Drag question

Welke zinnen zijn juist?
De WIC werd opgericht om in Zuid-Amerika te handelen
De Republiek handelde al in Zuid-Amerika, voordat de WIC werd opgericht
De WIC werd opgericht om op zee oorlog te voeren tegen de Spanjaarden
De Spanjaarden handelden met de WIC in Zuid-Amerika
Na de vrede met Spanje ging de WIC handelen in slaven

Slide 17 - Drag question

VOC
WIC

Slide 18 - Drag question

Noem 1 kenmerkend aspect
van tijdvak 6

Slide 19 - Open question

Bij welk tijdvak horen de begrippen Gouden Eeuw,
Gouverneur-Generaal en
Lodewijk XIV?
A
Tijdvak 5
B
Tijdvak 6
C
Tijdvak 7
D
Tijdvak 8

Slide 20 - Quiz

Wat is een gewest?
A
Een soort zelfstandige provincie
B
Een provincie in het westen van Nederland
C
Dat zijn de 7 provinciën
D
Een provincie met eigen regels en wetten.

Slide 21 - Quiz

Noordelijke gewesten
Zuidelijke gewesten
Katholiek
calvinistisch
Holland
Zeeland
Veel steden
Veel landbouw
Unie van Atrecht

Slide 22 - Drag question

Volgens welke denker over de politiek moest de macht van de staat verdeeld worden in een wetgevende, een uitvoerende en een rechterlijke macht?
A
Montesquieu
B
Voltaire
C
Diderot
D
Rousseau

Slide 23 - Quiz

Wat past bij het begrip Verlichting? Kruis twee antwoorden aan.
A
standenmaatschappij
B
absolutisme
C
wetenschap
D
rationalisme

Slide 24 - Quiz

Gewestelijke Staten
of de Staten Generaal?
Gewestelijke Staten
Staten-Generaal
Vergadering per gewest
Beslist over buitenlandse politiek
Vergadering van alle gewesten
Beslist over binnenlandse politiek
Afgevaardigden van adel en steden
Afgevaardigden van de gewesten

Slide 25 - Drag question

In de Staten - Generaal ...
A
Overlegde Filips de Goede met vertegenwoordigers van de gewesten over belastingen.
B
Regelde Filips de Goede de rechtspraak voor alle Nederlanden.
C
Benoemde Filips de Goede hoge geestelijken tot bisschop.
D
Gaf Filips de Goede stadsrechten aan handelsplaatsen.

Slide 26 - Quiz

Particularisme
Centralisme
Staten-Generaal
Gewesten
Stadhouder
Gewestelijke Staten
Landvoogd
1 hoofdstad

Slide 27 - Drag question

Unie van Atrecht
Unie van Utrecht
Franstalige gewesten
In het zuiden
Nederlandstalige gewesten in het noorden
Vrede met Filips II
Opstand voorzetten

Slide 28 - Drag question

Wie hielp er in elk gewest de koning met het besturen van het gewest?
(wie was de baas van een gewest)
A
De Graaf
B
De Stadhouder
C
De Gewesthouder
D
De landvoogd

Slide 29 - Quiz

Wat betekent trias politica?
A
Scheiding der machten
B
Verlicht absolutisme
C
Terreur
D
Een land zonder koning

Slide 30 - Quiz

Tot welke stand behoorde de geestelijkheid?
A
Eerste stand
B
Tweede stand
C
Derde stand
D
Vierde stand

Slide 31 - Quiz

Een Franse koning behoorde eigenlijk tot de ....... stand.
A
Eerste
B
Tweede
C
Derde

Slide 32 - Quiz

Hoe noemen we een land waarin iedereen, dus ook de overheid, zich aan de wet moet houden?

Slide 33 - Open question

De tijd van 1800 tot 1900 noemen we:
A
De tijd van regenten en vorsten
B
De tijd van pruiken en revoluties
C
De tijd van burgers en stoommachines
D
De tijd van de wereldoorlogen

Slide 34 - Quiz

Tussen 1800 en 1900 ontstaat er een nieuwe samenleving. Hoe noemen we die nieuwe samenleving?

Slide 35 - Open question

Bij welke politieke stroming hoort Thorbecke?
A
Socialisten
B
Humanisten
C
Liberalen
D
Confessionelen

Slide 36 - Quiz

De baas wil zoveel mogelijk winst maken en vervolgens de winst weer in zijn bedrijf stoppen.
Hoe noemen we dit verschijnsel?

Slide 37 - Open question