Talent 4.8 Atheneum - Grammatica WS: vw, psv, bzv

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:

de woordsoorten voegwoord, persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 2 - Slide

VW
Voegwoorden

Slide 3 - Slide

Voegwoord
Een voegwoord (vw) verbindt twee zinsdelen of twee zinnen met elkaar.

• twee zinsdelen:
Hebben jullie een kat en een hond?
We gaan dit weekend zwemmen of naar de stad.
De woorden en en of verbinden twee zinsdelen.

Slide 4 - Slide

Voegwoord HZ+HZ
• een hoofdzin en een hoofdzin:
(2 zinnen verbinden tussen HZ+HZ met maar, en, of, want, dus
 
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk, || maar | voor Engels heb ik niets.
De woorden en, want, maar, dus en of verbinden twee hoofdzinnen.

Slide 5 - Slide

Voegwoord HZ+BZ of BZ+HZ
• een hoofdzin en een bijzin / een bijzin en een hoofdzin:
Ik ga meteen beginnen,|| omdat ik veel huiswerk heb.
Omdat ik veel huiswerk heb,|| ga ik meteen beginnen.
Veelvoorkomende woorden die een hoofdzin en bijzin verbinden zijn: omdat, toen, dat, hoewel, sinds, of en als.

Slide 6 - Slide

Voegwoord HZ+BZ of BZ+HZ
De voegwoorden dat en of vind je vaak in combinatie met de werkwoorden denken, hopen, weten en vragen.
Ik hoop dat ik morgen kan komen, maar ik denk dat het moeilijk wordt.
Hij wil graag weten of hij de toets goed heeft gemaakt, dus hij vraagt meneer Blok of die al is nagekeken.

Slide 7 - Slide

Voegwoord vinden
Je vindt het voegwoord door van de samengestelde zin twee lossen zinnen te maken. Het voegwoord blijft over:
Bijvoorbeeld bij de zin: Voor wiskunde heb ik veel huiswerk, maar voor Engels heb ik niets.
zin 1: Voor wiskunde heb ik veel huiswerk.
zin 2: Voor Engels heb ik niets.
vw = maar

Slide 8 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
PSV
(pers.vnw)

Slide 9 - Slide

Het PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD (psv)
verwijst  naar één of meer personen, dingen of begrippen. Persoonlijk voornaamwoorden kennen een onderwerpsvorm en een voorwerpsvorm.

Slide 10 - Slide

Welke persoonlijke voornaam-
woorden ken je nog uit groep 8?

Slide 11 - Mind map

Filmpje Talent
Maak aantekeningen!
Schrijf de ezelsbruggetjes op!

Slide 12 - Slide

woordsoort: persoonlijk voornaamwoord (psv)
voorwerpsvorm
onderwerpsvorm
Onderwerpsvorm = o
Hij kan geweldig gamen.
Waarom willen jullie meedoen?

voorwerpsvorm = lv en mv of na een voorzetsel
Ik heb haar gebeld (lv)
De docent geeft hem een tien. (mv)
We spraken bij ons af. (na vz)


Slide 13 - Slide

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Ik geef hun boeken. 



HEN of HUN?

Slide 14 - Slide

Wil je _____ (zij, meervoud) even meenemen naar de supermarkt?
Wat is het juiste PSV?
A
hen
B
hem
C
hun
D
haar

Slide 15 - Quiz

Welke twee zijn PSV in deze zin?

Ik voel me vandaag een beetje ziek.
A
ik
B
een
C
voel
D
me

Slide 16 - Quiz

Ik geef mijn snoepjes niet aan _____
(welke zijn een goede PSV?)
A
hun
B
zij
C
hen
D
haar

Slide 17 - Quiz

Welke zijn het PSV in deze zin?

De jouwe lijkt me een beetje koud.
A
een
B
me
C
jouwe
D
de

Slide 18 - Quiz

Ik heb _____ (zij, meervoud) geen uitleg gegeven.
A
zij
B
hen
C
haar
D
hun

Slide 19 - Quiz

Ik ken/herken de woordsoort
persoonlijk voornaamwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Bezittelijk voornaamwoord

BZV
Bez.NVW

Slide 21 - Slide

Welke bezittelijke voornaam-
woorden ken je nog uit groep 8?

Slide 22 - Mind map

Bezittelijk voornaamwoord - bzv

Slide 23 - Slide

Welke is het bezittelijk voornaamwoord?
"Ik ken haar niet."
A
ik
B
haar
C
zit er niet in
D
ken

Slide 24 - Quiz

Welke is het bezittelijk voornaamwoord?
"Dat is onze caravan."
A
onze
B
dat
C
zit er niet in
D
is

Slide 25 - Quiz

Welke is het bezittelijk voornaamwoord?
"Dat bevalt ons niet."
A
ons
B
zit er niet in
C
dat
D
bevalt

Slide 26 - Quiz

Welke is het bezittelijk voornaamwoord?
"Hij is op een mijn gestapt."
A
hij
B
mijn
C
op
D
zit er niet in

Slide 27 - Quiz

Welke is het bezittelijk voornaamwoord?
"Dat is je geraden!"
A
je
B
geraden
C
zit er niet in
D
dat

Slide 28 - Quiz

Aan de slag met 4.8
Oefeningen 1-3-4-5-6-7-8-9-10
(2 en 11 niet!)
 12 t/m 14 zijn herhaaloefeningen met alle woordsoorten! 
Deze bewaren we voor de voorbereiding op het proefwerk!

Slide 29 - Slide