Oefenen repetitie H5

Oefenen repetitie H5
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefenen repetitie H5

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Persoonsvorm = zin vragend maken of tijd veranderen


Werkwoordelijke gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Hij zag twee scherpe messen liggen.
A
zag
B
messen
C
liggen
D
scherpe

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij zag twee scherpe messen liggen.
A
zag
B
scherpe messen
C
zag liggen
D
scherpe

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Het jongetje zou nooit meer kunnen zien
A
zou
B
het jongetje
C
zien
D
kunnen

Slide 5 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het jongetje zou nooit meer kunnen zien
A
het jongetje
B
zou
C
zou kunnen
D
zou kunnen zien

Slide 6 - Quiz

Het onderwerp
Als je de persoonsvorm weet, stel je de vraag:

wie/wat + persoonsvorm

Wij gaan vanmiddag naar het strand. 
wie/wat gaan? 



Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp?
Het jongetje zou nooit meer kunnen zien
A
het jongetje
B
zou
C
zou kunnen
D
zou kunnen zien

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Hij zag twee scherpe messen liggen.
A
zag
B
scherpe messen
C
hij
D
scherpe

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Waar gaat de poes naartoe?
A
waar
B
de poes
C
gaat
D
naartoe

Slide 10 - Quiz

Eindigt het woord op een b of p?
Vul het hele woord in: clu..

Slide 11 - Open question

Eindigt het woord op een b of p?
Vul het hele woord in: tra..

Slide 12 - Open question

Eindigt het woord op een b of p?
Vul het hele woord in: he..

Slide 13 - Open question

Eindigt het woord op een d of t?
Vul het hele woord in: vreem..

Slide 14 - Open question

Eindigt het woord op een d of t?
Vul het hele woord in: frui..

Slide 15 - Open question

Werkwoorden schrijven
ik = ik vorm
iets of iemand anders = ik vorm + t
.... jij = ik vorm  (loop jij, fiets jij)



Slide 16 - Slide

Vul het goede werkwoord in.
Straks ..... het konijn ervandoor! (rennen)

Slide 17 - Open question

Vul het goede werkwoord in.
Hij ..... de tekening mooi in. (kleuren)

Slide 18 - Open question

Vul het goede werkwoord in.
..... jij die bal eens gauw terug! (geven)

Slide 19 - Open question

Vul het goede werkwoord in.
Ik ..... het hier ijskoud. (vinden)

Slide 20 - Open question

Vul het goede werkwoord in.
Mijn vader ..... het hier juist heel warm. (vinden)

Slide 21 - Open question

Vul het goede werkwoord in.
Wij .......... het leuk dat je er bent!(vinden)

Slide 22 - Open question

Werkwoorden verleden tijd
Klankveranderende = opschrijven wat je hoort

Klankvaste =
ik, jij, hij, zij, het = ik vorm + de / te
meervoud (wij, jullie) = ik vorm + den / ten




Slide 23 - Slide

Ik ......... gisteren een nieuwe boom in de tuin. (planten)
A
plante
B
plantte
C
planten
D
plantten

Slide 24 - Quiz

Yusuf ..... gisteren gauw naar huis.
A
sprinte
B
sprintte
C
sprinten
D
sprintten

Slide 25 - Quiz

Anna .... het ijsje niet meer.
A
hoevde
B
hoefdde
C
hoefde
D
hoevdde

Slide 26 - Quiz

Esmee ..... de som goed uit.
A
rekendde
B
rekendden
C
rekenden
D
rekende

Slide 27 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een krantenartikel?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 28 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een Donald Duck?
A
amuseren
B
informeren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 29 - Quiz

Wat is de kernzin van een alinea?
A
De eerste of de laatste zin
B
De eerste en de laatste zin
C
Alleen de laatste zin
D
Alleen de eerste zin

Slide 30 - Quiz