De op één na gelukkigste(n)
1. στᾶσα (r. 40): benoem deze werkwoordsvorm en geef het Griekse woord waarmee deze vorm congrueert.
2. εὔχετο (r. 41): wat bad de moeder voor hun kinderen? Geef ook het Griekse tekstelement.
3. ἔθυσάν (r. 43): benoem deze werkwoordsvorm en verklaar de modus.
4. κατακοιμηθέντες (r. 43): benoem deze werkwoordsvorm.
5. ἀνέστησαν (r. 44): benoem deze ww-vorm en verklaar de modus.
6. Op welke manier wilden de Argivers Kleobis en Biton eren? Geef ook het Griekse tekstelement.