AIAC 14 april

Woensdag 14 april
Welkom
Luisteren
Spreken
Schrijven
TaalCompleet 
Afronden
Maak nieuwe woorden met het woord geboortedatum
Bijvoorbeeld: de, rot, bed
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Woensdag 14 april
Welkom
Luisteren
Spreken
Schrijven
TaalCompleet 
Afronden
Maak nieuwe woorden met het woord geboortedatum
Bijvoorbeeld: de, rot, bed

Slide 1 - Slide

Luister naar het telefoongesprek Een dagje uit (1).
Je hoort Ismaël en Rozemarijn.
Een dagje uit 1

Slide 2 - Slide

Waar woont Ismaël?
Een dagje uit 1
A
Frankrijk
B
Italië
C
Nederland
D
Duitsland

Slide 3 - Quiz

Wanneer komt Ismaël bij Rozemarijn logeren?
A
Vrijdag 5 april
B
Vrijdag 12 april

Slide 4 - Quiz

Hoe komt Ismaël naar Nederland?
Een dagje uit 1
A
Met de auto
B
Met de trein
C
Met het vliegtuig
D
Met de fiets

Slide 5 - Quiz

Luister naar het gesprek Een dagje uit (2).
Je hoort Frits, Ismaël en Rozemarijn.
Een dagje uit 2

Slide 6 - Slide

Waar gaan Frits, Ismaël en Rozemarijn morgen naartoe?
Een dagje uit 2
A
Naar Haarlem
B
Naar de Keukenhof

Slide 7 - Quiz

Wat kun je zien in de Keukenhof?
Een dagje uit 2

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Zeg het gesprek na:
Frits: Zullen we morgen naar de Keukenhof gaan?
Ismaël: Leuk. Ik houd van bloemen. Waar is de Keukenhof?
Frits: In Lisse.
Ismaël: Gaan we met de trein?
Frits: Nee, met de auto. Dat is makkelijker.
Ismaël: Hoe laat vertrekken we?
Frits: Zullen we om 9.00 uur weggaan?
Ismaël: Prima!

Slide 10 - Slide

Je belt je broer op. Je vraagt of hij morgen meegaat naar de Efteling. Voer het gesprek.

Marcel: Met Marcel.
Ik: ……………………
Marcel: Leuk. Hoe gaan we?
Ik: ……………………
Marcel: Hoe laat vertrekken we?
Ik: ……………………
Marcel: Wordt het morgen mooi weer?
Ik: ……………………
Marcel: Tot morgen.
Ik: ……………………

Slide 11 - Slide

Wie zie je op de foto?
Waar zijn deze mensen?
Wat drinken ze?
Wat voor weer is het?
Waarom proosten ze?

Slide 12 - Slide

Leon en Sara ________ (1)  in augustus op vakantie gaan. Maar ze willen allebei iets anders. Sara moet iedere dag hard __________ (2). Ze wil daarom graag een rustige vakantie en lekker weer. Ze __________ (3) naar een huisje met een zwembad in een warm land. Ze kan dan soms zwemmen. En ze __________ (4) veel in de tuin liggen met een boek. Daar houdt Sara van. Maar Leon wil iets anders. Hij ___________ (5) graag veel wandelen en fietsen, want hij __________ (6) van de natuur. En hij wil graag in een tent ________(7). Leon en Sara ___________ (8) samen veel over de vakantie. Eindelijk weten ze wat ze ___________ (9). Ze gaan eerst een week naar een huisje in een warm land. En ze _________ (10) daarna een week wandelen en fietsen. Dan hebben ze allebei wat ze willen. 

Slide 13 - Slide