week 27 mei A2E

  • nakijken werkwoorden -re, voorkeurswerkwoorden.
  • écouter
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb je geoefend voor de luistertoets
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

  • nakijken werkwoorden -re, voorkeurswerkwoorden.
  • écouter
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb je geoefend voor de luistertoets

Slide 1 - Slide

week 22/4
intro, lezen, signaalwoorden
apprendre 1 en 2
vakantie
2 weken
week 13/5
signaalwoorden, aimer, adorer, etc.
invaluur lezen
apprendre 4 
week 20/5
lezen
werkwoorden -re
apprendre 6
week 27/5
huiswerk nakijken
luisteren, imparfait
apprendre 8
week 3/6
luistertoets
1, 2, 4, 6, 8 (F-N)
week 10/6
herhaling toetsstof
1, 2, 4, 6, 8 (N-F)
week 17/6
start toetsweek
zie studieplanner

Slide 2 - Slide

werkwoorden -re
welke 6 werkwoorden moet je kennen?
hoe vervoeg je ze 
- in de présent?
- in de passé composé?

Slide 3 - Slide

Regelmatige ww op -re
Veel werkwoorden in het Frans eindigen op -re
Bijvoorbeeld:
  • attendre (wachten)
  • descendre (naar beneden gaan, uitstappen)
  • entendre (horen)
  • répondre (antwoorden)
  • vendre (verkopen)
  • rendre (teruggeven)
blz 16

Slide 4 - Slide

Regelmatige werkwoorden -RE
Werkwoorden die eindigen op -RE, bv. vendre
Stap 1:  Stam nemen: VENDRE -> stam VEND -> 
Stap 2: juiste onderwerp + uitgang toevoegen

je vends                     nous vendons
tu vends                     vous vendez
il vend                          ils vendent
blz 16

Slide 5 - Slide

De passé composé

werkwoorden:
- ER --> é 
- RE -->
De passé composé
(perdre) Il a perdu= hij heeft verloren


Let op! Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -re eindigt dus op -u
attendu - entendu - rendu

Slide 6 - Slide

Nakijken

 8b, 8c en 8d blz 17 en 18

Slide 7 - Slide

Voorkeurswerkwoorden
welke 4 werkwoorden zijn dit?
hoe vervoeg je ze in de présent?
wat is er 'anders' aan deze werkwoorden?

Slide 8 - Slide

Aimer, adorer, détester, préférer 
Regel:
Na de vervoeging van 'aimer, adorer, détester, préférer' gebruik je in het Frans le / la / l' / les.
In het Nederlands gebruik je géén lidwoord.

Slide 9 - Slide

Voorkeurswerkwoorden
Nakijken blz 109: exercice 16e
blz 135: exercice 16I (A, B, C)

Slide 10 - Slide

La prononciation
est-ce que
qu'est-ce que
quel
combien
quand

qu = k

Slide 11 - Slide

Exercice 11
Onderstreep de k klant in de zinnen

Slide 12 - Slide

Exercice 12 & 13

Slide 13 - Slide

werkwoorden -re
Maak de opdracht op classroom

rendre visite = bezoeken

Opgave 2 werkt niet digitaal? Maak hem in je schrift

Hulp nodig? Kijk op blz 16 boek

Slide 14 - Slide

Blooket
werkwoorden -re

Slide 15 - Slide

week 22/4
intro, lezen, signaalwoorden
apprendre 1 en 2
vakantie
2 weken
week 13/5
signaalwoorden, aimer, adorer, etc.
invaluur lezen
apprendre 4 
week 20/5
lezen
werkwoorden -re
apprendre 6
week 27/5
huiswerk nakijken
luisteren, imparfait
apprendre 8
week 3/6
luistertoets
1, 2, 4, 6, 8 (F-N)
week 10/6
herhaling toetsstof
1, 2, 4, 6, 8 (N-F)
week 17/6
start toetsweek
zie studieplanner

Slide 16 - Slide

  • écouter
  • l'imparfait
  • nakijken lire
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb je geoefend voor de luistertoets
  • weet ik hoe ik de imparfait kan herkennen in een franse zin
  • kan ik een werkwoord in de imparfait vervoegen

Slide 17 - Slide

Exercice 9
blz 102

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Exercice 14b
blz 105

Slide 20 - Slide

l'imparfait - onvoltooid verleden tijd

16A lezen en imparfait onderstrepen

B : wat valt je op aan de uitspraak van: -ais, -ais, -ait?

Slide 21 - Slide

Imparfait of passé composé?
Deze tijden gebruik je allebei om iets van het verleden uit te drukken, toch is er een verschil:
1. de imparfait gebruik je voor een gewoonte of een beschrijving in het verleden.
Quand j'étais petit, je jouais avec les LEGO (toen ik klein was, speelde ik met LEGO)
2. de passé composé: gebruik je voor een actie in het verleden
Hier, j'ai joué au tennis avec mon voisin (gisteren heb ik getennist met mijn buurman)

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

"Ils parlent" in de imparfait:
A
Ils parlaient
B
Ils parlions
C
Ils parlait
D
Ils parliez

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

"Tu es gentil" in de imparfait:
A
Tu ésais gentil
B
Tu étais gentil
C
Tu étions gentil
D
Tu était gentil

Slide 27 - Quiz

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 28 - Quiz

Nous parlons français.
(imparfait
A
nous parlons français.
B
Nous parlions français.
C
Nous parliez français.
D
Nous parler francá

Slide 29 - Quiz

Maak
16b1 t/m 3 
leren apprendre 1,2,4 blz 107

Slide 30 - Slide

Lire
Nakijken: exercice 5 en 6 (1 t/m 5 blz 95 - lire)

Slide 31 - Slide

La semaine prochaine
vrijdag 7 juni - luistertoets

Leren alle apprendres unité 6 FR-NL

Beluister uitspraak met qr code

Slide 32 - Slide