What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H3 Trabitour ed.4 K2 Grammatik E 15,16,17
Lernziele
Du kannst "onderwerp, lijdend voorwerp en mewerkend voorwerp"unterscheiden.
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Lernziele
Du kannst "onderwerp, lijdend voorwerp en mewerkend voorwerp"unterscheiden.
Slide 1 - Slide
Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man
Slide 2 - Drag question
Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar de juiste vertaling
mijn
jouw
zijn
haar
zijn (o)
onze
jullie
hun
Uw
mein
dein
sein
ihr (v)
sein (o)
ihr(mv)
euer
unser
Ihr
Slide 3 - Drag question
Wat is juist?
Ik geef de kat zijn brokken.
A
ik = mvw de kat = ow zijn brokken = lvw
B
ik = ow de kat = mvw zijn brokken = lvw
C
ik = ow de kat = lvw zijn brokken = mvw
D
ik = lvw de kat = ow zijn brokken = mvw
Slide 4 - Quiz
Sleep de naamvallen naar het juiste zinsdeel
NL: Onderwerp
DE: Nominativ
NL: Meew. Voorwerp
DE: Dativ
NL: Lijdend voorwerp
DE: Akkusativ
1e naamval
3e naamval
4e naamval
Slide 5 - Drag question
1
2
3
4
d
er
ein-
d
em
ein
em
d
en
ein
en
m
v
o
mv
di
e
ein
e
d
er
ein
er
di
e
ein
e
d
as
ein
-
d
em
ein
em
d
as
ein
-
d
ie
ein
e
d
en +n
ein
en +n
d
ie
ein
e
Slide 6 - Slide
Was ist richtig?
Die Kellner schenken den Gästen den Wein ein.
A
die Kellner = ow den Gästen = mvw den Wein = lvw
B
die Kellner = lwv den Gästen = ow den Wein = mvw
C
die Kellner = lwv den Gästen = mvw den Wein = ow
D
die Kellner = ow den Gästen = lvw den Wein = mvw
Slide 7 - Quiz
Wähle das richtigen Artikel:
Ich gebe d___ Mann (m) das Bier.
A
das
B
der
C
dem
D
die
Slide 8 - Quiz
Liefer dein Screenshot von der 1. Aufgabe ein
Slide 9 - Open question
Liefer dein Screenshot von der 2. Aufgabe ein
Slide 10 - Open question
De eerste naamval is het lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
De derde naamval is het meewerkend voorwerp.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Wähle die richtige Antwort.
Wir haben d____ Menschen (mv) nicht gesehen.
A
dem
B
den
C
der
D
die
Slide 13 - Quiz
Persoonlijk voornaamwoorden
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
Handig om te weten:
In deze vorm zijn ze het
onderwerp
(1e);
Er hoort altijd een
persoonsvorm
bij.
Voorbeeld:
Er
hat
keine Zeit für Fußball.
Wir
hatten
gestern viel Spaß.
Mein Bruder und ich
sind
müde. *
*Het laatste voorbeeld is tricky: De onderwerpen zijn enkelvoud maar het werkwoord is een meervoud want m'n broer en ik zijn samen 2 personen
Slide 14 - Slide
Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man
Slide 15 - Drag question
Bezittelijk voornaamwoorden
mein-
dein-
sein- / ihr- / sein-
unser-
euer-
ihr-/ Ihr- *
Handig om te weten:
Deze woorden geven een
bezit
aan.
Er hoort altijd een
ding/persoon
bij, die in een naamval staat (1e, 2e, 3e, 4e).
Voorbeeld:
Er hat
seine
Mutter
nicht gesehen.
Unser
Buch
liegt noch zu Hause.
Ich gebe
meinem Vater
eine Kaugummi.
*De reden dat ik er een streepje '-' achter zet, is omdat de uitgang verandert per naamval.
Slide 16 - Slide
Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar de juiste vertaling
mijn
jouw
zijn
haar
zijn (o)
onze
jullie
hun
Uw
mein
dein
sein
ihr (v)
sein (o)
ihr(mv)
euer
unser
Ihr
Slide 17 - Drag question
Naamvallen schema
Het naamvallen schema delen we op:
der-Gruppe
ein-Gruppe
Je kent het schema als ->
Je kunt het ook als twee schema's zien:
Kijk naar de volgende twee slides en beantwoord de controlevragen.
Slide 18 - Slide
1
ow
2
3
mvw
4
lvw
d
er
d
em
d
en
m
v
o
mv
di
e
d
er
di
e
d
as
d
em
d
as
d
ie
d
en +n
d
ie
der-Gruppe
Slide 19 - Slide
Noem de vier duitse bepaalde lidwoorden in de eerste naamval: m, v, o, mv
Schrijf ze onder elkaar
Slide 20 - Open question
1
ow
2
3
mvw
4
lvw
ein-
ein
em
ein
en
m
v
o
mv
ein
e
ein
er
ein
e
ein
-
ein
em
ein
-
ein
e
ein
en +n
ein
e
ein-Gruppe
Slide 21 - Slide
Sleep de naamvallen naar het juiste zinsdeel
NL: Onderwerp
DE: Nominativ
NL: Meew. Voorwerp
DE: Dativ
NL: Lijdend voorwerp
DE: Akkusativ
1e naamval
3e naamval
4e naamval
Slide 22 - Drag question
Naamvallen schema
ein- / kein-
mein-
dein-
sein- / ihr- / sein-
unser-
euer-
ihr-/ Ihr-
Je kiest het schema op basis van het lidwoord.
ein-Gruppe
der-Gruppe
d__
dies-
jed-
manch-
solch-
welch-
all-
de/ het
deze
elke
sommige
zulke
welke
alle
Slide 23 - Slide
Naamvallen stappenplan
der- of ein- Gruppe? -> kies juiste schema
geslacht? (m/v/o/mv)
Welk zinsdeel is het? (hij = ow, aan/voor hem= mvw, hem = lv)
v.b. D___ Mann kauft sein__ Schwester ein___ Buch.
d___ Mann
der-Gruppe
mannelijk
Hij(ow)
der (1e)
sein___ Schwester
ein-Gruppe
vrouwelijk
Voor haar(mvw)
seiner (3e)
ein_____ Buch
ein-Gruppe
onzijdig
Hem(lvw)
ein- (4e)
Slide 24 - Slide
Probeer het nu zelf:
der- of ein- Gruppe? -> kies juiste schema
geslacht? (m/v/o/mv)
Welk zinsdeel is het? (hij = ow, aan/voor hem= mvw, hem = lv)
v.b. Mein__ Mutter hat ihr__ Bruder mein__ T-Shirt (o) gegeben. .
Mein__ Mutter
welke groep?
geslacht?
ow/mvw/lv
Meine (1e)
ihr___ Bruder
welke groep?
geslacht?
ow/mvw/lv
ihrem (3e)
mein___ T-Shirt
welke groep?
geslacht?
ow/mvw/lv
mein- (4e)
Slide 25 - Slide
Ergänze den richtigen Form:
D____ Fußballtrainer hat sehr lange gearbeitet.
A
der
B
die
C
dem
D
den
Slide 26 - Quiz
Ergänze den richtigen Form:
Wann willst du dein__ Mutter sagen, dass du nicht zur Schule warst?
A
deiner
B
deine
C
deinen
D
dein
Slide 27 - Quiz
Ergänze den richtigen Form:
Der Mann gibt sein___ Bruder ein___ Bier (o).
A
seinen einen
B
seinen ein-
C
seinem eine
D
seinem ein-
Slide 28 - Quiz
Ergänze den richtigen Form:
Ich weiß, wie dies___ Koch (m) heißt.
A
dies-
B
dieser
C
diesen
D
diesem
Slide 29 - Quiz
Ich kann ein Artikel im richtigen Form bringen.
1=kaum 5 =völlig
1
5
Slide 30 - Poll
Klassenregeln
Aufgabe 16:
Seite 61
Wähle die richtige Form. Beispiel: Dativ (mwv.)
die Gäste: Der Kellner bringt
______________
die Karte --> den Gästen
Fertig? Drücke auf die Taste ->
Mache die Aufgaben 2x und liefere jeweils die zweite Screenshots ein.
3e (Dativ)
https://www.schubert-verlag.de/aufgaben/xg/xg03_09.htm
4e (Akkusativ)
https://deutsch.lingolia.com/de/grammatik/nomen/deklination/akkusativ/uebungen
Slide 31 - Slide
Klassenregeln
Weitere Übungen
Seite 144;
Aufgabe 3;
Fülle die Lücken aus;
Du kannst den Fall bestimmen.
Verben (+video)
https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm
Verbuga
https://www.verbuga.eu/Duits/Mise.html
Fertig?
Sehe dir das Video auf der Webseite an;
Übe 7-13 bis 7-18 und auf Verbuga.
S. 144 Aufg. 1 und S. 145 Aufg. 145
Slide 32 - Slide
More lessons like this
H2 Trabitour ed.4.1 K6 erster und vierter Fall
May 2023
- Lesson with
18 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
H3 K2 Grammatik E
December 2022
- Lesson with
21 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
H3 K2 Grammatik E
December 2022
- Lesson with
21 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
V3 Trabitour ed.4 K1 Grammatik 1. 3. 4. Fall mit Präpositionen
May 2024
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
H3 Trabitour ed.4 K2 Grammatik E 15,16,17
November 2022
- Lesson with
15 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
V3 Trabitour ed.4 K1 Grammatik 1. 3. 4. Fall mit Präpositionen
September 2023
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
V2 K3 Heute
January 2021
- Lesson with
14 slides
Deutsch
Secondary Education
1e 3e 4e naamval ontleden
September 2020
- Lesson with
13 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3,4