H2 Trabitour ed.4.1 K6 erster und vierter Fall

Lernziele
  • Du kennst die  'der-Gruppe' & 'ein-Gruppe';
  • Du kannst den 1. und 4. Fall anwenden. 

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Lernziele
  • Du kennst die  'der-Gruppe' & 'ein-Gruppe';
  • Du kannst den 1. und 4. Fall anwenden. 

Slide 1 - Slide

Bezittelijk voornaamwoorden
mein-
dein-
sein- / ihr- / sein-
unser-
euer-
ihr-/ Ihr- *


Handig om te weten: 
  • Deze woorden geven een bezit aan. 
  • Er hoort altijd een ding/persoon bij, die in een naamval staat (1e, 2e, 3e, 4e). 
Voorbeeld: 
  • Er hat seine Mutter nicht gesehen.  
  • Unser Buch liegt noch zu Hause. 
  • Ich kaufe sein Fahrrad (o).  

*De reden dat ik er een streepje '-' achter zet, is omdat de uitgang verandert per naamval. 

Slide 2 - Slide

Noem de vier duitse bepaalde lidwoorden

Schrijf ze onder elkaar

Slide 3 - Open question

Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man

Slide 4 - Drag question

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar de juiste vertaling
mijn
jouw
zijn
haar
zijn (o)
onze
jullie
hun
Uw
mein
dein
sein
ihr (v)
sein (o)
ihr(mv)
euer
unser
Ihr

Slide 5 - Drag question

Naamvallen schema
Het naamvallen schema delen we op:
  • der-Gruppe
  • ein-Gruppe
  • Je kent het schema als -> 
  • Je kunt het ook als twee schema's zien:  
  • Kijk naar de volgende twee slides en beantwoord de controlevragen. 

Slide 6 - Slide

Sleep de naamvallen naar het juiste zinsdeel
NL: Onderwerp
DE: Nominativ
NL: Meew. Voorwerp
DE: Dativ
NL: Lijdend voorwerp
DE: Akkusativ
1e naamval
3e naamval
4e naamval

Slide 7 - Drag question

  • 1 ow




  • 4 lvw
  • der
  • den
m
v
o
mv
  • die
  • die
  • das
  • das
  • die
  • die
der-Gruppe

Slide 8 - Slide

  • 1 ow




  • 4 lvw


  • ein-

  • einen
m
v
o
mv

  • eine

  • eine

  • ein-

  • ein-

  • eine

  • eine
ein-Gruppe

Slide 9 - Slide

Naamvallen schema
ein- / kein- 
mein-
dein-
sein- / ihr- / sein-
unser-
euer-
ihr-/ Ihr- 


  • Je kiest het schema op basis van het lidwoord. 
ein-Gruppe
der-Gruppe
d__
dies-
jed-
welch-

de/ het
deze
elke
welke



Slide 10 - Slide

Naamvallen stappenplan
  1. Voorzetsel of zinsdeel? 
  2. geslacht? (m/v/o/mv)
  3. der- of ein- Gruppe? -> kies juiste schema
v.b. D___ Mann kauft seiner Schwester ein___ Buch. 
d___ Mann
  1. Hij(ow)
  2. mannelijk
  3. der-Gruppe
  4. der (1e)
ein_____ Buch
  1. Hem(lvw)
  2. onzijdig
  3. ein-Gruppe
  4. ein- (4e)

Slide 11 - Slide

Naamvallen stappenplan
  1. Voorzetsel of zinsdeel? 
  2. geslacht? (m/v/o/mv)
  3. der- of ein- Gruppe? -> kies juiste schema
v.b. Mein__ Mutter hat ihrem Bruder mein__ T-Shirt (o) gegeben. 
d___ Mann
  1. Hij(ow)
  2. mannelijk
  3. der-Gruppe
  4. der (1e)
ein_____ Buch
  1. ein-Gruppe
  2. onzijdig
  3. ein-Gruppe
  4. ein- (4e)

Slide 12 - Slide

Ergänze die richtige Form:


D____ Fußballtrainer hat sehr lange gearbeitet.
A
der
B
die
C
dem
D
den

Slide 13 - Quiz

Ergänze die richtige Form:


Der Mann gibt sein___ Bruder ein___ Bier (o).
A
seinen einen
B
seinen ein-
C
seinem eine
D
seinem ein-

Slide 14 - Quiz




  • 4

  • der
  • ein-
  • den
  • einen
m
v
o
mv
  • die
  • eine
  • die
  • eine
  • das
  • ein-
  • das
  • ein-
  • die
  • eine
  • die
  • eine

Slide 15 - Slide

Was ist richtig?

Die Kellner schenken den Gästen den Wein ein.
A
die Kellner = ow den Gästen = mvw den Wein = lvw
B
die Kellner = lwv den Gästen = ow den Wein = mvw
C
die Kellner = lwv den Gästen = mvw den Wein = ow
D
die Kellner = ow den Gästen = lvw den Wein = mvw

Slide 16 - Quiz

De eerste naamval is het lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Wähle die richtige Antwort.

Wir haben d____ Menschen (mv) nicht gesehen.
A
dem
B
den
C
der
D
die

Slide 18 - Quiz