This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Naamvallen
Keuzevoorzetsels
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Het onderwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.
Slide 3 - Quiz
Het lijdend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.
Slide 4 - Quiz
Het meewerkend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.
Slide 5 - Quiz
Wat geeft de tweede naamval aan?
A
onderwerp
B
bezit
C
meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp
Slide 6 - Quiz
De tweede naamval (Genitiv) gebruik je bij .....
Bijvoeglijke bepaling - De tweede naamval wordt in het Nederlands de “bijvoeglijke bepaling” genoemd. De tweede naamval geeft een bezitsrelatie aan, meestal tussen twee zelfstandige naamwoorden.
De schoenen van het kind zijn blauw.
Die Schuhe des Kindes sind blau.
Als in de Nederlandse vertaling 'van' staat, gebruik je de tweede naamval.
Slide 7 - Slide
De tweede naamval (Genitiv)
Het huis van deze moeder= das Haus dieser Mutter
Het huis van mijn moeder= das Haus meiner Mutter
vader= das Haus meines Vaters
meisje= das Haus dieses Mädchens
* kijk naar het woord achter de tweede naamval voor geslacht.