Spelling en formuleren les 4: Verwijzen naar de- en het-woorden

Spelling en formuleren les 4: Verwijzen naar de- en het-woorden
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je Chromebook, leesboek, schrift en boek en log in in LessonUp
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling en formuleren les 4: Verwijzen naar de- en het-woorden
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je Chromebook, leesboek, schrift en boek en log in in LessonUp

Slide 1 - Slide

Vul de zin aan met het juiste woord op de stippellijn: Het meisje ..... daar loopt, lijkt me best wel aardig.

Slide 2 - Open question

Wat ga je doen?
Leerdoel: Ik kan verwijzen naar de- en het-woorden met de juiste verwijswoorden.
Hoe bereik je dit doel?
  • Lezen + extra uitleg fictie-opdracht
  • Startopdracht in je schrift
  •  Uitleg: Verwijzen naar de- en het-woorden
  • Oefenen
  • Huiswerk: In je schrift: Opdracht 2 t/m 5 op blz. 63
  • Controleren leerdoel

Slide 3 - Slide

Lezen in je leesboek
Let op: 7 maart is de deadline persoonlijke tekst: fictie 3

timer
10:00

Slide 4 - Slide

Startopdracht
1. Maak de startopdracht op bladzijde 64 in tweetallen.
2. Wat betekenen de woorden?
3. Weet je het niet? Gebruik dan het online woordenboek.
Ben je klaar? Maak dan alvast opdr. 2 t/m 5
in je schrift.
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Antwoorden
1. De bal: balvormig speelgoed
2. Het bal: Een formeel dansfeest.
3. De patroon: een eigenaar van een bedrijf.
4. Het patroon: (1) tekening waarnaar de stof voor een kledingstuk geknipt wordt; (2) huls van een kogel
5. De portier: een man die bij de ingang staat
6. Het portier: de deur van een auto

Slide 6 - Slide

Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden verwijzen naar iets of iemand in de tekst.
De verwijswoorden die we nu gaan behandelen zijn:
Die
Deze
Dit
Dat
Voorbeeld: De jongen die daar loopt is mijn vriendje.

Slide 7 - Slide

Wanneer verwijs je met welk woord?
  • De-woorden: Deze, die 
  •  Het-woorden: dit, dat
  • Deze en dit gebruik je als ze dichtbij staan:
Deze auto hoort bij mij.
In dit huis woon ik.
  • Die en dat gebruik je als het verder weg staat.
De jongen die daar loopt ken ik heel goed.
Het boekje dat daar ligt is van mij

Slide 8 - Slide

Wanneer de of het?
Wanneer de? Dit moet je op gevoel doen. Weet je het niet zeker? Zoek het dan op in het woordenboek.
Wanneer het? 
  • Onzijdige woorden in het Duits zijn vaak hetzelfde als in het Nederlands 🡪 Das kind = het kind.
  • Een verkleinwoord is altijd een het-woord. 🡪 het huisje, het meisje

De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. het-woorden zijn onzijdig. Je kunt het woordgeslacht altijd opzoeken in een woordenboek.

Slide 9 - Slide

Dat was een enorme domper. Het woord ‘domper’ is een [de-woord / het-woord].
A
de-woord
B
het-woord

Slide 10 - Quiz

Noteer het juiste verwijswoord in de zin: Het verwijt […] de olieproducerende landen het Westen maken, is onterecht.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord: Urenlang tuurde de astronoom door zijn telescoop naar de kosmos, […] hem telkens weer voor verrassingen plaatste.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 12 - Quiz

Ik vind het moeilijk om te verwijzen met de- en het-woorden.
Ja
Nee

Slide 13 - Poll

Instructie
Wat: Maken in je schrift opdracht 2 t/m 5 blz. 62+63
Hoe: Je werkt in stilte totdat ik de extra hulp heb gegeven.
Hulp: X
Tijd: tot 5 min voor het einde van de les
Klaar: Lezen

Slide 14 - Slide

Stappenplan: deze, die, dit, dat
1. Is het een de-woord of een het-woord?
1a. de-woord, kiezen uit: deze, die
1b. het-woord, kiezen uit: dit, dat

2. Is het dichtbij of ver weg?
Dichtbij de-woord: deze
Ver weg de-woord: die
Dichtbij het-woord: dit
Ver weg het-woord: dat

Slide 15 - Slide

Kies het juiste verwijswoord: Ik vind het jammer dat de instructie […] de leraar gaf, zo onduidelijk is.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord: In De Stentor las ik een interessant nieuwsitem […] vorige week al in De Telegraaf stond.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 17 - Quiz