12.5 Nieren

12.5 Nieren
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

12.5 Nieren

Slide 1 - Slide

§12.5 Nieren

Slide 2 - Slide

12.5 Nieren

Functie van de nieren

-Afvalstoffen verwijderen uit het bloed (uitscheiding)
-Constant houden van de osmotische waarde van het bloed en interne milieu
-Maken van hormonen

Slide 3 - Slide

Wat was ook alweer osmotische waarde?

Slide 4 - Slide

Als je veel water drinkt in korte tijd is de osmotische waarde in je bloed verhoogd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Als je veel zweet in korte tijd is de osmotische waarde van je bloed verhoogd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

binas 85A    bouw van de nier
Nier is opgebouwd uit vier duidelijk 
te onderscheiden onderdelen:

-Nierkapsel (capsule)
-Nierschors (cortex)
-Niermerg (medulla)
-Nierbekken (renal pelvis)

Bijnier = hormoonklier die bovenop elke nier ligt

Slide 7 - Slide

Binas 85A       
bouw Nefron: functionele eenheid van de nier.
Ligt deels in de nierschors en deels in het niermerg.
Intensief contact met haarvaten => uitwisseling van stoffen

Slide 8 - Slide

Tegenstroom principe

De urine stroom en de bloedstroom stromen tegen elkaar in.

(komt vaker voor, bv 
- kieuwen - uitwisseling gassen O2, CO2)
- bloedvaten poten pinguins 

Slide 9 - Slide

Meestroom principe is veel minder efficiënt.
Tegenstroom principe is veel efficiënter.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

glomerulus
voorurine
(180 L)
- ultrafiltratie door bloeddruk
- productie van voorurine
- eiwitten niet
- bloedcellen niet
Binas 85 B
kapsel van bowman

Slide 12 - Slide

Waaruit halen de niercellen glucose voor verbranding om hun functie uit te kunnen voeren?
A
De nierader
B
De nierslagader
C
Het eerste gekronkelde nierbuisje
D
De verzamelbuis

Slide 13 - Quiz

Hoe heet de bundel van speciale haarvaten aan het begin van elk nefron?
A
glomerulus
B
lis van Henle
C
niermerg
D
urineleider

Slide 14 - Quiz

Wat is GEEN kenmerk van de glomerulus?
A
Extra smal afvoerende slagader
B
Extra poriën in slagader
C
Lage druk
D
Ultrafiltratie

Slide 15 - Quiz

eerste gekronkelde nierbuis                        
Terugresorptie = reabsorptie van waardevolle stoffen:
glucose, aminozuren,
deel van water, Na+, Cl-, K+.

- excretie, uitscheiding van NH3
Binas 83 b en c

Slide 16 - Slide

lis van Henle
Dalende been: alleen water kan terug naar het lichaam, osmose (passief)

Stijgende been: alleen de zouten kunnen terug, (deels) actief transport, water volgt passief door osmose
waterdicht

Slide 17 - Slide

2e gekronkelde nierbuis
Nog wat fine-tuning

-nog wat excretie van overtollige stoffen,
-nog wat terughalen van water en mineralen mogelijk, afhankelijk van de behoefte.
        o.i.v. aldosteron gaan K+ ionen van bloed naar urine

Slide 18 - Slide

verzamelbuis
kleine aanpassingen
+  terughalen van water (bij te laag bloedvolume) onder invloed van ADH, anti-diuretisch hormoon = anti-plas-hormoon (osmoreceptoren in de hypofyse-achterkwab, binas 89A)

Hoe? ADH => actieve reabsorptie van ureum en water volgt passief door osmose via extra waterkanalen.

Slide 19 - Slide

Vergelijk BINAS 85B.
Wat is het verschil tussen voorurine en urine?

Slide 20 - Open question

De osmotische waarde van urine kan enorm verschillen van dag tot dag. Je bloed heeft altijd zo'n beetje dezelfde osmotische waarde. Hoe komt dat?
A
Omdat je nieren geen homeostase kennen
B
Omdat er geen factoren zijn die de osmotische waarde van bloed beïnvloeden
C
Omdat de normwaarde van osmotische waarde voor urine varieert
D
Omdat de nieren het bloed rond de normwaarde voor osmotische waarde houden

Slide 21 - Quiz

De stroomrichting van het bloed langs het dalende en het stijgende deel van de lus van Henle is tegengesteld aan die van de voorurine. Wat is het voordeel daarvan?
A
Er blijft altijd een concentratieverschil tussen de voorurine en het bloed, waardoor er meer kan terugresorberen
B
Het bloed kan zo sneller stromen, waardoor er meer kan terugresorberen
C
Er komt geen concentratieverschil tussen de voorurine en het bloed, waardoor er meer kan terugresorberen

Slide 22 - Quiz

Waar hangt de hoeveelheid gevormde urine vanaf?

De urine vorming hangt af van een aantal factoren:

  • De hoeveelheid opgenomen vocht.
  • De hoeveelheid opgenomen zouten.
  • De hoeveelheid vocht en zouten die je verliest door transpiratie.

Slide 23 - Slide

Hoeveel voorurine en urine maak je?

Elke dag produceer je  ±180 liter voorurineNa terugresorptie blijft er maar 0,5 - 1% voorurine over: 1,5 - 2L urine.


Ong. 178L water, 1,5kg keukenzout en 270gr glucose teruggeresorbeerd. 

Slide 24 - Slide

Hoe gaat de uiteindelijk urine naar buiten?

Aan het eind van het nefron (in de verzamelbuis) is het uiteindelijk urine klaar. Deze urine sijpelt vanuit de verzamelbuizen via nierkelk in nierbekken en vervolgens via de urineleiders naar de blaas. Als je gaat plassen komt het urine dan via de urinebuis naar buiten.

Slide 25 - Slide

Urineblaas (vesica urinae)


Slide 26 - Slide

Voorurine bevat
A
ook rode bloedcellen
B
ook rode bloedcellen en eiwitten
C
geen rode bloedcellen, wel eiwitten en aminozuren
D
geen rode bloedcellen en eiwitten. Wel aminozuren

Slide 27 - Quiz

alle stoffen worden door passief transport teruggeresorbeerd
A
niet juist
B
wel juist

Slide 28 - Quiz

Met welk cijfer wordt op deze dwarsdoorsnede een nier aangegeven?
A
3
B
4
C
5
D
de nier staat er niet bij

Slide 29 - Quiz

RAAS
Renine, angiotensine, aldosteron systeem.
te lage concentratie ionen       => waterige urine      => klein bloedvolume => renine (nieren)   => angiotensine => aldosteron (bijnierschors)  => reabsorptie Na+
=> zout in bloed neemt toe 

Slide 30 - Slide

nog een hormoon gemaakt in de nier
EPO
erytropoëtine

lage O2 concentratie => EPO productie omhoog => meer rode bloedcellen gemaakt in beenmerg

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Nierschors
Niermerg
Nierbekken
Nierader
Nierslagader

Slide 33 - Drag question