H6.6 ontwikkelingssamenwerking

Hoofdstuk 8
Ontwikkelingssamenwerking
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Hoofdstuk 8
Ontwikkelingssamenwerking

Slide 1 - Slide

leerdoelen:
Je kunt verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking noemen.

Je kunt aangeven wanneer de verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking worden toegepast.
ontwikkelingssamenwerking

Slide 2 - Slide

Ontwikkelingssamenwerking: Hulpverlening aan en in overleg met ontwikkelingslanden.
ontwikkelingssamenwerking

Slide 3 - Slide

 ontwikkelingssamenwerking
Er zijn verschillende soorten vormen van ontwikkelingssamenwerking:

Noodhulp = hulp om de ergste gevolgen op te vangen van een natuurramp of oorlog. (Zodat inwoners weer voor hun eigen basisbehoeften kunnen zorgen)

voorbeelden van Noodhulp zijn:
  • opvang vluchtelingen
  • hulp bij herstel land
  • noodzakelijke goederen (tenten, dekens, voedsel, medicijnen, enz.)







Slide 4 - Slide

ontwikkelingssamenwerking
Structurele hulp = hulp die een blijvende oplossing biedt voor een probleem van een ontwikkelingsland.
Voorbeelden van structurele hulp:
  • overdracht van kennis
  • aanleggen van waterpompen
  • geld




Slide 5 - Slide

 ontwikkelingssamenwerking
Gebonden hulp: Steun aan een ontwikkelingsland in de vorm van geld dat moet worden besteed aan producten afkomstig uit het steun verlenende land.
Voordeel ontwikkelingsland: er is geld om het land op te bouwen
Nadeel voor ontwikkelingsland: ze zijn verplicht geld in gevende land uit te geven.
Voordeel gevend land: meer werkgelegenheid en winst
Ongebonden hulp: hulp zonder bijkomende voorwaarden. Het ontvangende land beslist zelf wat het beste voor hen is

Slide 6 - Slide


Nederland betaald een deel van de hulp via internationale organisaties die armoede bestrijden.
Vooral aan de Verenigde Naties (VN)
en de Wereldbank
 ontwikkelingssamenwerking

Slide 7 - Slide


Bilaterale hulp: De ontwikkelingshulp die rechtstreeks door een land aan een arm land geschonken wordt. Bijvoorbeeld: het LUMC van Nederland komt met hartchirurgen operaties uitvoeren in Suriname en schenkt hier apparatuur.
 ontwikkelingssamenwerking

Slide 8 - Slide

VN norm = de doelstelling van de VN is dat alle landen 0,7% van het
 nationaal inkomen besteden aan ontwikkelingssamenwerking

Subsidie = de Nederlandse overheid geeft subsidie aan Nederlandse bedrijven die investeren in fabrieken of andere bedrijven in ontwikkelingslanden.
Hierdoor wordt werkgelegenheid gecreëerd en neemt de welvaart in het
ontwikkelingsland toe. 
 ontwikkelingssamenwerking

Slide 9 - Slide

Nederland werkt mee aan het vergroten van de welvaart van ontwikkelingslanden. Dit kan NL bijvoorbeeld doen/ doet NL door:
  •     een lening te verstrekken
  •     een gift te geven
  •     subsidies aan hulporganisaties (Artsen zonder grenzen)
  •     lid te zijn van de VN (wereldwijde organisatie)



ontwikkelingssamenwerking

Slide 10 - Slide

Importheffing
Arme landen willen er van af -> meer werkgelegenheid door export
Rijke landen willen het behouden -> angst voor werkeloosheid in eigen land
Landen onderhandelen steeds vaker rechtstreeks over invoerrechten en sluiten daarna een handelsovereenkomst. 
8 ontwikkelingssamenwerking

Slide 11 - Slide

1.Wat is slimmer? Veel landen een klein beetje geld geven? Of een aantal landen écht ondersteunen?
A
Veel landen een klein beetje geld geven
B
Of een aantal landen écht ondersteunen

Slide 12 - Quiz

2.Samenwerking tussen rijke landen en ontwikkelingslanden om de welvaart in ontwikkelingslanden te vergroten
A
Ontwikkelingslanden
B
Structurele hulp
C
Ontwikkelings- samenwerking
D
Noodhulp

Slide 13 - Quiz

3. Hulp aan ontwikkelingslanden om de oorzaken van armoede te bestrijden en de landen economisch zelfstandig te maken.
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 14 - Quiz

4.Bij welk voorbeeld is sprake van NOODHULP?
A
Nederland geeft jaarlijks een geldbedrag aan Ethiopië .
B
Nederland geeft hulp aan Albanië om de economie te versterken.
C
Nederland geeft Suriname hulp vanwege een overstroming daar

Slide 15 - Quiz

5.Hulp die een land rechtstreeks geeft aan een ontwikkelingsland.
A
Noodhulp
B
Structurele hulp
C
Bilaterale hulp
D
Gebonden hulp

Slide 16 - Quiz

6.In welke situatie is noodhulp de beste vorm van hulp?
A
Overstroming
B
Lage lonen
C
Armoede

Slide 17 - Quiz

7.Nederland probeert met de ontwikkelingshulp zo veel mogelijk te bevorderen dat ontwikkelingslanden zelfstandig worden.
Hoe noem je dit soort hulp?
A
Gebonden hulp
B
Noodhulp
C
Bilaterale hulp
D
Structurele hulp

Slide 18 - Quiz

8.Cambodja is getroffen door een zware aardbeving en krijgt hulp uit Nederland. Het geld dat Cambodja van Nederland heeft gekregen, moet worden besteed voor nieuwe goederen/diensten én gekocht worden in NL. Om welke vorm van ontwikkelingshulp gaat het hierom?
A
Noodhulp
B
gebonden hulp
C
ongebonden hulp
D
structurele hulp

Slide 19 - Quiz

9.Deze hulp wordt geboden na een tsunami
A
Structurele hulp
B
Noodhulp

Slide 20 - Quiz

10. De Nederlandse overheid heft belastingen.
Daarvan betaalt de overheid de ontwikkelingshulp.

Hoe heet het wanneer
De ontwikkelingslanden een deel van deze hulp in Nederland moeten uitgeven,


A
bilaterale hulp
B
gebonden hulp
C
ongebonden hulp

Slide 21 - Quiz

11. Ontwikkelingshulp met als doel het blijvend verminderen van armoede is een vorm van:
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 22 - Quiz

12.Is de bouw van een ziekenhuis noodhulp of structurele hulp?
A
noodhulp
B
structurele hulp

Slide 23 - Quiz

13Is hier sprake van duurzame ontwikkelingshulp?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

14. Nederland moet 0,7% van het nationaal inkomen uitgeven aan ontwikkelingshulp. Het nat. inkomen is 780 miljard. Wat moet Nederland dan dus uitgeven aan ontwikkelingshulp? schrijf eerst je berekening op
A
5.460.000.000
B
546.000
C
546.000.000.000
D
5.460.000

Slide 25 - Quiz

15. Noodhulp is ....
A
voor korte tijd.
B
voor langere tijd.

Slide 26 - Quiz

16. Een microkrediet is een zakelijke lening tot maximaal € 50.000 voor (startende) ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Het geven van microkredieten is noodhulp.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

17. Bij noodhulp leg je bij voorbeeld een waterput aan.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

18. Om de gevolgen van een tsunami te voorkomen bouwt Nederland op haar kosten dijkbewaking voor Bangladesh.
Wat voor een soort ontwikkelingshulp is dit?
A
Structurele hulp
B
Noodhulp
C
Bilaterale hulp
D
Dit is geen ontwikkelingshulp

Slide 29 - Quiz

19. Door een tsunami leven 200.000 mensen in Bangladesh zonder dak boven hun hoofd. De EU bouwt tenten.
Wat voor een soort ontwikkelingshulp is dit?
A
Structurele hulp
B
Noodhulp
C
Bilaterale hulp
D
Dit is geen ontwikkelingshulp

Slide 30 - Quiz

20. Unicef is een hulporganisatie die geld besteedt aan het verbeteren van onderwijs in ontwikkelingslanden. Geeft Unicef noodhulp of structurele hulp?
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 31 - Quiz

21. Nepal werd enkele jaren geleden getroffen door een zware aardbeving. Veel mensen kwamen om het leven. De materiële schade was enorm.

Op Giro 555 brachten Mensen in Nederland € 25 miljoen bijeen voor hulp. Bijna een kwart van dit geld ging naar huisvesting. Ook werden ziekenhuizen herbouwd en ingericht. Zo'n € 4,5 miljoen is besteed aan voorzieningen voor water en sanitair.

Was de hulp uit Nederland vooral noodhulp of structurele hulp?
A
Noodhulp, want het was hulp na een natuurramp.
B
Noodhulp, want het was hulp op korte termijn.
C
Structurele hulp, want het ging om grote bedragen.
D
Structurele hulp, want met de hulp kon het land weer opgebouwd worden.

Slide 32 - Quiz

extra uitleg
1) 8.3 ontwikkelingshulp, bilaterale hulp en microkrediet (5.25 min)
2) ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking (3.40 minuten)
ontwikkelingssamenwerking

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video