2.3 tekstverbanden en signaalwoorden

Lezen, NU Nederlands 3F A


2.3 tekstverbanden en signaalwoorden
20
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen, NU Nederlands 3F A


2.3 tekstverbanden en signaalwoorden
20

Slide 1 - Slide

Programma van vandaag
Lezen 2.3

Verplicht: examenopdracht
Keuze: extra opdracht 3 
* Herken de tekstonderwerpen en signaalwoorden

Planning
Doelen

Slide 2 - Slide

Wat is een ander woord voor een tekstverband?

Slide 3 - Open question

Uitleg
Let op!

Tekstrelaties = tekstverbanden 

Slide 4 - Slide

Tekstverband: Logische opeenvolging in een tekst

Slide 5 - Slide

timer
1:00
Welke signaalwoorden kun je invullen?

..... die grote helm ziet hij niets.
Je kunt die computer gebruiken..... je maar geen spelletjes speelt
De lijm lost hierdoor op..... je de deksel los kunt maken
Ik was niet geconcentreerd en ..... nog moe van gisteren

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 12 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 13 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 14 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 15 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 16 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 17 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 18 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 19 - Quiz

Aan het werk
Licentie NU Nederlands

Lezen 2.3


Verplicht: examenopdracht
Keuze: extra opdracht 3 

Slide 20 - Slide

Afronding

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Pagina 47 tekst 1

Slide 22 - Slide