- Vergroot de afbeelding op het bord en bevries het scherm.
- Ga zelf terug naar deze dia om de instructies te lezen.
- Vraag de leerlingen:
- Wat zie je op het plaatje? (een klok)
- Je ziet grote getallen.
- We tellen de grote getallen: 1, 2, ..., 12.
- Nu tellen we de kleine groene getallen: 13, 14, ..., 24.
- Teken een tijd op de klok: eerst 8 uur.
- Vraag: Hoe laat is het? Het is 8 uur. Het is 8 uur.
- Wijs op het grote getal.
- Zeg: Het is 20 uur. 8 uur is 's ochtends. 20 uur is 's avonds.
- Behandel zo nog twee tijden (2 uur en 6 uur).
- Laat de leerlingen nazeggen:
- 8 uur of 20 uur, dat is 8 uur 's ochtends of 8 uur 's avonds.
- 2 uur of 14 uur, dat is 2 uur 's nachts of 2 uur 's middags.
- 6 uur of 18 uur, dat is 6 uur 's ochtends of 6 uur 's avonds.