Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden in het Nederlands 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Engelse werkwoorden in het Nederlands 

Slide 1 - Slide

Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde

Slide 2 - Drag question

Wat valt je op aan de spelling van de Engelse werkwoorden?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Zet de werkwoorden bij elkaar die op dezelfde manier vervoegd worden
net als Nederlandse werkwoorden
Nét even anders dan Nederlandse werkwoorden
hij baseballde
zij appte
hij deletete
zij managede
zij basketbalde
hij passte
zij scooterde
hij fixte
hij speechte

Slide 7 - Drag question

Wat valt je op als je de kolommen vergelijkt?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij smilde

Slide 13 - Quiz

Managen (t.t.)
jij..............

Slide 14 - Open question

Relaxen (t.t)
hij.............

Slide 15 - Open question

Zij (facebooken) regelmatig
A
facebooked
B
facebooket
C
facebookt
D
facebookd

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Google: Hij.......

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Zij (focussen) zich gisteren op de moeilijke taak
A
focussde
B
focusste
C
focusde
D
focuste

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Slide 24 - Slide