This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
De bloedsomloop en het hart
Slide 1 - Slide
stof herhalen
maak opdracht 7 + 8 op blz 97, 98 van je werkboek
Slide 2 - Slide
geschaatst?
Slide 3 - Mind map
Waaruit is een mens opgebouwd?
Slide 4 - Open question
Verbranding vindt plaats in spiercellen die niet bewegen.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Wat is er voor verbranding nodig?
A
water
B
Koolstofdioxide en water
C
zuurstof
D
glucose en zuurstof
Slide 6 - Quiz
Bloedcellen
Rode bloedcel: zuurstof
Witte bloedcel: afweer
Bloedplaatjes : stolling
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
even vergelijken
zuurstof = pallets boodschappen
bloedsomloop = snelweg
rode bloedcellen = vrachtwagens
longen = distributiecentrum
organen = AH filialen
Hart = ?
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Dubbele bloedsomloop
Kleine bloedsomloop + Grote bloedsomloop
=
dubbele bloedsomloop
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Hartklep open
Tussen de boezems en de kamers zitten hartkleppen.
Open:
Er stroomt bloed vanuit de boezems in de kamers.
open
open
Slide 13 - Slide
Hartklep dicht
Tussen de boezems en de kamers zitten hartkleppen.
Dicht:
Er stroomt bloed vanuit de kamers.
Er kan geen bloed terugstromen naar de boezems.
De wanden van de kamers zijn dikker dan die van de boezems omdat vanuit de boezems alleen naar de kamers wordt gepompt. De linkerkamer is het meest gespierd, van hieruit wordt het bloed naar heel het lichaam gepompt (behalve de longen).
De wanden van de rechterkamer is wat minder gespierd omdat van hieruit het bloed alleen naar de longen wordt gepompt.
dicht
dicht
Slide 14 - Slide
longslagader
1
aorta
2
Slide 15 - Slide
slagaders -- haarvaten -- aders
Slide 16 - Slide
Verschil tussen bloedvaten
Aders = aanvoerend (naar het hart toe)
Bovenste en onderste holle ader
Slagaders = wegvoerend (van het hart weg)
Aorta
Slide 17 - Slide
longslagader
1
aorta
2
Slide 18 - Slide
Kransslagader
Kransader
Aorta
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
welke bloedsomloop zorgde voor de toevoer van zuurstof?
A
de grote bloedsomloop
B
de kleine bloedsomloop
C
de middelste bloedsomloop
Slide 21 - Quiz
1 en 2
A
1: Aorta
2: longslagader
B
1: Aorta
2: longader
C
1: Ader
2: longslagader
D
1: Slagader
2: longader
Slide 22 - Quiz
Welke kleppen hebben geen nummer?
A
hartkleppen
B
halvemaanvormige kleppen
C
halve hartkleppen
D
kleppende manen
Slide 23 - Quiz
De kleppen zonder nummer voorkomen dat er bloed terug stroomt naar de boezems
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quiz
5 en 6
A
5: rechter boezem
6: kransaders
B
5: rechter kamer
6: kransslagaders
C
5: linker kamer
6: kransaders
D
5: linker boezem
6: kransslagaders
Slide 25 - Quiz
Nr. 8
A
hartkleppen
B
halvemaanvormige kleppen
C
halve hartkleppen
D
kleppende manen
Slide 26 - Quiz
De kleppen nr 8. voorkomen dat er bloed terug stroomt naar de boezems als ze gesloten zijn
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quiz
De wanden van het hart
A
zijn overal even dik
B
zijn bij de linkerkamer dikker dan de rechterkamer
C
zijn bij de rechterkamer dikker dan bij de linkerkamer
D
zijn bij de boezems dikker dan bij de kamers
Slide 28 - Quiz
Hoe noemen we de grootste lichaamsslagader?
A
longslagader
B
aorta
C
holle ader
D
longader
Slide 29 - Quiz
Wat is de functie van het hart?
A
Alle organen voorzien van zuurstof
B
Alle organen voorzien van zuurstof en voedingsstoffen
C
Alle organen voorzien van voedingsstoffen
D
liefde
Slide 30 - Quiz
Wat is er bijzonder aan de longader?
A
De bloeddruk is er hoog
B
Hij loopt van het hart af
C
Hij bevat zuurstofrijk bloed
D
Hij heeft een gespierde wand
Slide 31 - Quiz
Het hart pompt zuurstofrijk bloed in de:
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
D
Holle ader
Slide 32 - Quiz
Het hart krijgt ZELF zuurstofrijkbloed dankzij de:
A
Longader
B
Kransslagader
C
Kransader
D
Aorta
Slide 33 - Quiz
Wat is de volgorde van de grote bloedsomloop?
A
Rechter kamer, aorta, organen en weefsels, onderste en bovenste holle ader, linker boezem
B
Rechter kamer, onderste en bovenste holle ader, organen en weefsels, aorta, linker boezem
C
Linker kamer, aorta, organen en weefsels, onderste en bovenste holle ader, rechter boezem
D
Linker kamer, onderste en bovenste holle ader, organen en weefsels, aorta, rechter boezem
Slide 34 - Quiz
De hartkleppen zorgen ervoor dat bloed
A
sneller stroomt
B
niet terugstroomt in de boezems
C
niet terugstroomt in de kamers
D
langzamer stroomt
Slide 35 - Quiz
Welke stelling is NIET goed?
A
Je longader is zuurstofarm en je longslagader is zuurstofrijk
B
De linkerkamer pompt bloed in je aorta
C
De onderste en bovenste holle ader komen uit in de linkerkamer
D
De halvemaanvormige kleppen en je hartkleppen zorgen ervoor dat je bloed niet terugstroomt
Slide 36 - Quiz
Hoe loopt de kleine bloedsomloop?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart
Slide 37 - Quiz
Heeft het paard (zie afbeelding) een dubbele bloedsomloop?
A
Ja
B
Nee
Slide 38 - Quiz
Welk bloedvat moet op plaats 2 staan?
A
Longslagader
B
Longader
C
Holle aders
D
Aorta
Slide 39 - Quiz
Stroomt door de longslagader zuurstofrijk of zuurstofarm bloed?
A
Zuurstofrijk
B
Zuurstofarm
Slide 40 - Quiz
Welke organen staan bij A?
A
Hart
B
Organen rest van het lichaam
C
Longen
Slide 41 - Quiz
Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart, dit noemen we de
A
Enkele bloedsomloop
B
Dubbele bloedsomloop
Slide 42 - Quiz
Met welke kleur geven we zuurstofrijk bloed aan?
A
Blauw
B
Rood
Slide 43 - Quiz
Het hart brengt in de grote bloedsomloop het bloed naar de: