Ik wil een film gaan kijken.
In deze zin staan drie werkwoorden: wil, gaan en kijken.
Een van die werkwoorden is de persoonsvorm (pv): wil.
Alle werkwoorden samen noem je het werkwoordelijk gezegde (wg) van een zin.
In de voorbeeldzin is het werkwoordelijk gezegde dus: wil gaan kijken.