Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan:
Dat was een leuke vakantie. / De vakantie was leuk. / Helaas is de leuke vakantie voorbij.
Ik kocht een nieuw shirt. / Het shirt is nieuw. / Het nieuwe shirt staat goed.
Je ziet in de zinnen hierboven dat een bijvoeglijk naamwoord een lange vorm (leuke, nieuwe) en een korte vorm (leuk, nieuw) heeft.