This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
A2a
Goedemorgen!
Slide 1 - Slide
Planning vandaag
1. Planning periode 3 > SPREEKBEURTEN!
2. Hoe ver ben je in Studyflow en met BeterSpellen?
3. Week van 31 mei > proefwerk Studyflow G3, G4, W2, S2, LT2
Al deze onderdelen van Studyflow moeten afgerond zijn, anders kun je het proefwerk niet maken!
VANDAAG > UITLEG LEESTEKENS LT2.1
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van Studyflow Leestekens LT2.1 >
- weet je dat een hoofdletter aan het begin van de zin staat, maar ook midden in de zin kan voorkomen;
- weet je ook wanneer je in het Nederlands juist geen hoofdletter gebruikt;
- weet je dat je een hoofdletter gebruikt bij zinnen in de directe rede;
- kun je zelf de hoofdletters in zinnen plaatsen.
Slide 3 - Slide
Studyflow Leestekens LT2
Slide 4 - Slide
LT2.1 Hoofdletters
een zin die met een getal begint, krijgt GEEN hoofdletter >
27 mensen zijn ontslagen.
ook in het midden van de zin kun je hoofdletters hebben (bijv. bij namen), tussenvoegsels bij namen > schrijf je met een kleine letter als er een voornaam of voorletter aan voorafgaat.
Henk van Zundert, meneer Van Zundert
Slide 5 - Slide
LT2.1 Hoofdletters
historische gebeurtenissen krijgen een hoofdletter > Tweede Wereldoorlog
religieuze en culturele begrippen zijn met een hoofdletter > Pasen, Kerstmis
namen van organisaties, merken en producten zijn met een hoofdletter > Adidas, Greenpeace
Slide 6 - Slide
LT2.1 Hoofdletters
aardrijkskundige namen, volken en talen krijgen een hoofdletter >
In Zwitserland wordt Frans gesproken.
Zuid-Holland
Slide 7 - Slide
LT2.1 Hoofdletters
LET OP!
Woorden die zijn afgeleid van de feestdag (maar niet de officiële naam hebben) krijgen geen hoofdletter:
kerst, eerste kerstdag, eerste paasdag, nieuwjaarsdag ....
Ook carnaval wordt zonder hoofdletter geschreven.
Namen van religies en aanhangers van religies krijgen ook geen hoofdletter: christendom, islamiet, jood ...
Slide 8 - Slide
LT2.1 Hoofdletters
GEEN HOOFDLETTERS >
de dagen van de week: maandag, dinsdag;
de maanden: december, april;
de seizoenen: winter, zomer;
de windstreken: noordoost, zuidoost;
tijdperken: middeleeuwen, renaissance;
munteenheden: kroon, euro, dollar.
Slide 9 - Slide
Plaats zo nodig hoofdletters
mevrouw de vries
Slide 10 - Open question
Plaats zo nodig hoofdletters en leestekens
in new york wonen joden en christenen naast elkaar
Slide 11 - Open question
LT2.1 Directe en indirecte rede
Een zin in de indirecte rede laat niet letterlijk zien wat er gezegd wordt >
Sara zei dat ze naar huis ging.
Een zin in de directe rede laat zien wat er letterlijk gezegd wordt >
Sara zei: "Ik ga naar huis."
Slide 12 - Slide
LT2.1 Directe en indirecte rede
In de directe rede begint de letterlijk uitgesproken zin met een hoofdletter. De zin eindigt met een punt, uitroepteken of vraagteken.
Stefan zegt: "Ik heb vandaag helemaal geen zin om te gaan trainen."
De trainer roept: "Kom op jongens, het veld op!"
Slide 13 - Slide
LT2.1 Directe en indirecte rede
Als het gaat om gedachten, schrijf je geen hoofdletter en geen aanhalingstekens >
Hij dacht: ik zal hem eens voor de gek houden!
Slide 14 - Slide
Zet deze zin in de directe rede: Je moeder roept dat je moet komen eten.
Slide 15 - Open question
Zet deze zin in de indirecte rede: Jasmijn zei dat ze naar tennisles ging.
Slide 16 - Open question
Plaats zo nodig hoofdletters en leestekens ik dacht ik bestel vanavond een extra grote pizza
Slide 17 - Open question
Huiswerk
- Leren Studyflow Leestekens LT2.1
- Maken Studyflow Leestekens LT2.1
Klaar?
- Ga verder met Studyflow Leestekens LT2.2
Slide 18 - Slide
LT2.2 Komma's
Aan het einde van Studyflow LT2.2 >
- weet je dat je een komma gebruikt als iemand direct aangesproken wordt;
- weet je wat een tussenwerpsel is en dat een komma ook voor of achter een tussenwerpsel staat;
- weet je dat je komma's zet voor en achter een bijstelling;
- weet je dat tussen de hoofdzin en de bijzin vaak een komma staat;
- kun je in zinnen de komma's op de juiste plaats zetten.
Slide 19 - Slide
LT2.2 Komma's
Je gebruikt een komma >
- Als je iemand aanspreekt: Jongens, houd nu eens op!
- Voor of na een tussenwerpsel: Wow, wat goed dat je hebt volgehouden. Nu heb je weer een glas gebroken, verdorie!
Slide 20 - Slide
LT2.2 Komma's
Je gebruikt een komma >
- Als er sprake is van een bijstelling. Een bijstelling geeft extra informatie.
De jongen had zijn schoenen, nieuwe Converse All Stars, in de kleedkamer laten liggen.
Slide 21 - Slide
LT2.2 Komma's
Je gebruikt een komma >
- Voor voegwoorden
Voor een voegwoord komt meestal een komma (behalve voor de voegwoorden en en of). De komma geeft een korte adempauze.
Je moet de vraag goed lezen, voordat je een antwoord opschrijft.
Slide 22 - Slide
LT2.2 Komma's
Als het voegwoord vóóraan in de zin staat, komt er een komma tussen de twee zinnen.
Voordat je een antwoord opschrijft, moet je de vraag goed lezen.
Niet vergeten: ook bij een opsomming en tussen twee persoonsvormen schrijf je een komma.
Slide 23 - Slide
Plaats zo nodig hoofdletters, komma's en hoofdletters
bram als je mij een bitterbal aangeeft krijg je van mij een vlammetje
Slide 24 - Open question
Plaats zo nodig hoofdletters, komma's en hoofdletters: maria laadde de boodschappen twee flessen frisdrank en een pak vla in de achterbak van de volvo
Slide 25 - Open question
Plaats zo nodig hoofdletters, komma's en hoofdletters: de training ging niet door want bijna iedereen was op vakantie
Slide 26 - Open question
LT2.3 Dubbele punten en aanhalingstekens
Aan het einde van Studyflow LT2.3 >
- kun je aanhalingstekens en de dubbele punt op de juiste plaats zetten bij letterlijke uitspraken (citaten);
- weet je dat aanhalingstekens ook worden gebruikt bij ironisch taalgebruik en bij het benadrukken van bepaalde woorden.
Slide 27 - Slide
LT2.3 Dubbele punten en aanhalingstekens
Herhaling >
Je gebruikt een dubbele punt bij opsommingen, bij een verklarende opmerking en bij een citaat.
Je kunt je opgeven voor verschillende activiteiten: tennis, buikdansen, volleybal en salsa.
Er zijn dus twee oplossingen: of je houdt nu je mond, of je pakt je spullen en je gaat.
In het grammaticaboek staat: "Een zin begin je met een hoofdletter en eindig je met een punt, een vraagteken of een uitroepteken."
Slide 28 - Slide
LT2.3 Dubbele punten en aanhalingstekens
Je gebruikt ook een dubbele punt in de directe rede >
Ik antwoordde: "Vind je het goed als ik meega?"
MAAR als de zin begint met het citaat, schrijf je een komma >
"Vind je het goed als ik meega?", antwoordde ik.
Omdat in de directe rede letterlijk wordt herhaald wat iemand gezegd heeft, staat dat deel tussen aanhalingstekens: "..."
Slide 29 - Slide
LT2.3 Dubbele punten en aanhalingstekens
Je gebruikt ook een dubbele punt in de directe rede >
Ik antwoordde: "Vind je het goed als ik meega?"
MAAR als de zin begint met het citaat, schrijf je een komma >
"Vind je het goed als ik meega?", antwoordde ik.
Omdat in de directe rede letterlijk wordt herhaald wat iemand gezegd heeft, staat dat deel tussen aanhalingstekens: "..."
Slide 30 - Slide
LT2.3 Dubbele punten en aanhalingstekens
"Ik ga slapen," zei mijn broertje, "want ik ben zo moe."
"Hij is zijn sportschoenen weer vergeten," zei de gymleraar, "het zal eens niet zo zijn."
Slide 31 - Slide
LT2.3 Dubbele punten en aanhalingstekens
Weet je het nog? Gedachten schrijf je NIET met aanhalingstekens >
Hij dacht: ik heb wel zin in een stukje appeltaart.
Slide 32 - Slide
LT2.3 Dubbele punten en aanhalingstekens
Enkele aanhalingstekens gebruik je >
- Als je een woord ironisch bedoelt >
Gefeliciteerd 'jongeman'. (Dat zeg je tegen iemand die al wat ouder is.)
- Als je een woord in de tekst wilt benadrukken, omdat het een bijzonder of ongebruikelijk woord is >
De leerlingen vonden dat wel 'chill'.
Slide 33 - Slide
Plaats zo nodig hoofdletters en leestekens: hij is zijn boeken weer vergeten zei de docent het zal eens niet zo zijn
Slide 34 - Open question
Plaats zo nodig hoofdletters en leestekens: ik kom al riep sander nog even mijn veters strikken
Slide 35 - Open question
Plaats zo nodig hoofdletters en leestekens: mijn moeder reageerde dan kom ik jullie vanavond wel weer halen
Slide 36 - Open question
Plaats zo nodig hoofdletters en leestekens: hij eet vanavond weer eens gezond (Je bedoelt hamburgers met frietjes.)
Slide 37 - Open question
Waar wil je de volgende les meer uitleg over krijgen?