This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Willkommen!
Slide 1 - Slide
Das Programm für Heute
- Herhaling
- Uitleg gebruik der, die en das
-Afsluiting
Slide 2 - Slide
Doelen
-Ik weet wanneer ik der/die/das moet gebruiken
-Ik weet wanneer een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is
- Ik leer nieuwe woorden en ga deze oefenen
Slide 3 - Slide
ich
du
sie
er
es
man
wir
ihr
sie
Sie
IK
U
ZIJ MV.
JULLIE
WIJ
MEN
HET
ZIJ EV.
HIJ
JIJ
Slide 4 - Drag question
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 5 - Drag question
Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 6 - Drag question
Lidwoorden: is een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Wat weet je al?
We gaan kijken hoeveel je zonder uitleg al weet. Maak de de quiz: welke woorden zijn der, die of das?
Slide 9 - Slide
Bestellung
1/8
A
der
B
die
C
das
Slide 10 - Quiz
Freundin
2/8
A
der
B
die
C
das
Slide 11 - Quiz
Meerschweinchen
3/8
A
der
B
die
C
das
Slide 12 - Quiz
Gesundheit
4/8
A
der
B
die
C
das
Slide 13 - Quiz
Pilot
5/8
A
der
B
die
C
das
Slide 14 - Quiz
Aufgabe
6/8
A
der
B
die
C
das
Slide 15 - Quiz
Fenster
7/8
A
der
B
die
C
das
Slide 16 - Quiz
Frühling
8/8
A
der
B
die
C
das
Slide 17 - Quiz
Aantekening voor in je portfolio!
Mannelijke woorden:
alle mannelijke mensen en dieren: der Lehrer
alle dagen van de week: der Montag
alle seizoenen: der Sommer
alle maanden: der Oktober
der Kater
Slide 18 - Slide
Vrouwelijke woorden:
alle vrouwelijke mensen en dieren: die Oma
de meeste woorden op -e: die Adresse
alle woorden op -ung: die Zeitung
alle woorden op -schaft: die Freundschaft
alle woorden op -heit: die Freiheit
alle woorden op -keit: die Fröhlichkeit
die Katze
Slide 19 - Slide
Onzijdige woorden:
alle woorden op -chen: das Kaninchen
de meeste het-woorden: das Dorf
das Buch
Slide 20 - Slide
Ken je alle ezelsbruggetjes? Neem ze nog één keer goed door en maak de volgende 8 quizvragen. Succes!
Slide 21 - Slide
-chen
1/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 22 - Quiz
seizoen
2/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 23 - Quiz
-schaft
3/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 24 - Quiz
biologisch geslacht
4/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 25 - Quiz
-e
5/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 26 - Quiz
6/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 27 - Quiz
-ung
7/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 28 - Quiz
het
8/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)
Slide 29 - Quiz
En nu kijken we of het je lukt de regels op woorden toe te passen. Weet jij welk ezelsbruggetje op het woord van toepassing is? Zet 'm op! Je krijgt weer 8 vragen.
Slide 30 - Slide
Ausländer
1/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
dag/maand/seizoen
D
vrouwelijke uitgang
Slide 31 - Quiz
Panne
2/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
dag/maand/seizoen
C
het-woord
D
vrouwelijke uitgang
Slide 32 - Quiz
Wasser
3/8
vertaling
A
vrouwelijke uitgang
B
het-woord
C
biologisch man/vrouw
D
dag/maand/seizoen
Slide 33 - Quiz
Männlichkeit
4/8
vertaling
A
het-woord
B
biologisch man/vrouw
C
vrouwelijke uitgang
D
verkleinwoord
Slide 34 - Quiz
Wochenende
5/8
vertaling
A
dag/maand/seizoen
B
vrouwelijke uitgang
C
het-woord
D
verkleinwoord
Slide 35 - Quiz
Polizistin
6/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
biologisch man/vrouw
C
het-woord
D
dag/maand/seizoen
Slide 36 - Quiz
Mannschaft
7/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
vrouwelijke uitgang
D
het-woord
Slide 37 - Quiz
Mädchen
8/8
vertaling
A
het-woord
B
vrouwelijke uitgang
C
biologisch man/vrouw
D
verkleinwoord
Slide 38 - Quiz
Alles onder de knie?
Beantwoord de volgende 9 vragen in stilte.
Kies snel je antwoord, je hebt 3 seconden per vraag!
Heb je alles goed?
Tot slot maken we de allereerste test nóg een keer. Heb je nu wel (bijna) alles goed? Zet 'm op!