1 Welke bewering is juist?
A De context van een woord is de omschrijving van dat woord.
B De context van een woord is de tekst waarin dat woord staat.
C De context van een woord is een woord met dezelfde betekenis.
D De context van een woord is het tekstdeel rond dat woord.
Welk woord past in de zin?
amicaal – analyseren – bejegenen – duo – experiment – liefkozen – recent – geruïneerd – souvenir – sympathiek – uniek – vrezen
2 Van al onze buitenlandse reizen nemen wij een eierdopje als […] mee; we hebben er inmiddels meer dan dertig.
3 Fokje en Janet vormen een succesvol […] op de tennisbaan; ze verslaan alle tegenstanders in de damesdubbel.
4 Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Rotterdam geheel […] : geen enkel gebouw stond meer overeind.
5 De ambtenaren moeten het probleem eerst nauwkeurig […], daarna kunnen zij pas naar oplossingen zoeken.
6 De ooms en tantes van mijn moeders kant gaan heel […] met elkaar om; familiebijeenkomsten zijn daarom altijd heel gezellig.
7 In de apenkolonie van Burgers’ Zoo zie je dat vrouwtjesapen hun kroost geregeld […] .
Welke uitdrukking past in de zin?
bont en blauw - kommer en kwel – naar eer en geweten - nooit ofte nimmer – pais en vree – van haver tot gort
8 Alcohol en verkeer gaan niet samen; ik zal dan ook […] een druppel drinken voor ik achter het stuur kruip.
9 Alle vragen van de rechter beantwoordde Mathilde […].