Onvoltooid verleden tijd (OVT)

Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Lesdoelen 

* Je weet hoe je de onvoltooid verleden tijd maakt.  OVT
* Je begrijpt wat zwakke en sterke werkwoorden zijn

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Onvoltooid verleden tijd (OVT)
Lesdoelen 

* Je weet hoe je de onvoltooid verleden tijd maakt.  OVT
* Je begrijpt wat zwakke en sterke werkwoorden zijn

Slide 1 - Slide

Verschillende tijden
Tegenwoordige tijd                -             Ik fiets naar huis.

O Verleden tijd                          -             Ik fietste naar huis.

V Voltooid tijd                            -             Ik ben naar huis gefietst

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd (nu)
(nu, vandaag, altijd) Het werkwoord fietsen.
Ik ________ naar huis
  • fiets
Maurice ________ naar huis
  • fietst 
Wij ________ naar school
  • fietsen 

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd

Ik fiets naar huis


Verleden  tijd

(gisteren, vorige week)
Ik ________  naar huis
  • fietste




Ik ____ naar huis ________ 
ben, gefietst

Slide 4 - Slide

Hoe maak je een onvoltooid verleden tijd?

A) Regelmatige werkwoorden
volgen de regel:

STAM + de, + den 
STAM + te, +ten









wonen, fietsen, werken
Ik woonde
Wij woonden
Hij fietste 
Jullie werkten


Slide 5 - Slide

Hoe maak je een onvoltooid verleden tijd?
1: Beslis bij welke groep
het werkwoord hoort.

Regelmatige werkwoorden (klank verandert niet) =
of
Onregelmatige werkwoorden (klank verandert wel) =






wonen, fietsen, werken, etc.

beginnen, gaan, zien, etc.

Slide 6 - Slide

verleden tijd van werkwoorden






sterke en zwakke werkwoorden

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Onregelmatige werkwoorden = STERKE werkwoorden
(Deze moet je leren en onthouden)

Hoe maak je een verleden tijd?








beginnen, gaan, zoeken, ...
jullie begonnen,
hij ging,
wij zochten 
...

Slide 9 - Slide

Regelmatige werkwoorden = ZWAKKE werkwoorden
(volgen de regel)

Hoe maak je een verleden tijd?







Laatste letter stam in 't sexy fokschaap? --> stam + TE(N)

Bv. Koken 
Ik kooK --> Ik kookTE/wij kookTEN

Laatste letter stam NIET in 't sexy fokschaap? --> stam + DE(N)

Bv. wandelen
Ik wandeL --> Ik wandelDE/wij wandelDEN

Slide 10 - Slide

Wat is de stam van 'schudden'?

Slide 11 - Open question

Vul in schudden.
Ik ..... zijn hand gisteren
A
schudde
B
schudden
C
schudte
D
schudten

Slide 12 - Quiz

Wat is de stam van 'antwoorden'?

Slide 13 - Open question


Hij ..... gisteren pas heel laat.
A
antwoordte
B
antwoordde
C
anwoorde
D
antwoordten

Slide 14 - Quiz

Wat is de stam van voeden?

Slide 15 - Open question

voeden = eten geven

Wij ..... gisteren de paarden.
A
voedte
B
voedten
C
voedden
D
voedde

Slide 16 - Quiz

vul in bloeden.
De wonden ..... heel erg
A
bloedde
B
bloedt
C
bloedden
D
bloedte

Slide 17 - Quiz

Wat is de stam van vermoorden?

Slide 18 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van vermoorden?

Slide 19 - Open question


De man ... gisteren een mevrouw met een pistool.
A
vermoordt
B
vermoordte
C
vermoordde
D
vermoorden

Slide 20 - Quiz

Wat is de stam van wandelen?

Slide 21 - Open question

Wat is de verleden tijd meervoud van wandelen?

Slide 22 - Open question


Jullie ... wandelden vorige week in het bos.
A
wandelt
B
wandelen
C
wandelde
D
wandelden

Slide 23 - Quiz

Wat is de stam van bellen?

Slide 24 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van bellen?

Slide 25 - Open question


Ik ... gisteren naar de politie.
A
beldt
B
beldde
C
belde
D
belden

Slide 26 - Quiz

Wat is de stam van wachten?

Slide 27 - Open question

Wat is de verleden tijd meervoud van wachten?

Slide 28 - Open question


Wij ... gisteren een uur op de politie.
A
wachte
B
wachtten
C
wachten
D
wachtt

Slide 29 - Quiz

Wat is de stam van werken?

Slide 30 - Open question

Wat is de verleden tijd enkelvoud van werken?

Slide 31 - Open question


Ik ... vroeger bij de politie.
A
werktte
B
werkten
C
werkt
D
werkte

Slide 32 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden
  • Beginnen-begon- ik ben begonnen
  • Drinken-dronk-Ik heb gedronken
  • Dwingen-dwong-Ik heb gedwongen
  • Klinken-klonk-Ik heb geklonken
  • Schrikken-schrok-Ik ben geschrokken 
  • Zingen - zong - Ik heb gezongen
  • Zie - zag - Ik heb gezien
  • ...

Slide 33 - Slide

Ik .......... gisteren van de spin
(schrikken)

Slide 34 - Open question

Ik .......(drinken, verleden tijd) mijn cola op.

Slide 35 - Open question

De baas......(dwingen, verleden tijd) de medewerker om over te werken

Slide 36 - Open question



Wij .......... (schrikken) toen we de inbreker zagen.

Slide 37 - Open question



Jij .......... (zingen) gisteren een mooi liedje.

Slide 38 - Open question



De jongen .......... (zien) vorige week een inbreker bij zijn buur.

Slide 39 - Open question

+ DE(N)
+ TE(N)
Wandelen
Fietsen
Bellen
Antwoorden
Halen
Kennen
Koken
Lachen
Luisteren
Spelen
Vertellen
Wachten
Werken
Wonen
Zetten

Slide 40 - Drag question