M4 basisgrammatica (2,3)
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
This lesson contains 27 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
1
1. Herhalen haben/sein tegenwoordige tijd
2. Uitleg haben/sein verleden tijd
3. maken + nakijken oef 4, 5, 6
Slide 2 - Slide
Hulpwerkwoord haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Slide 3 - Slide
Hulpwerkwoord haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
bin
bist
ist
sind
seid
sind
haben sein
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Vervang door een persoonlijk voornaamwoord
De jongen hij
mijn tante
de hond
jouw oom en tante
Toby
Karin
De leerlingen
Slide 6 - Slide
Nederlands Duits
Hij erzij (enk) sie
het es
zij (mv) sie
Slide 7 - Slide
vervang door het Duitse persoonlijk voornaamwoord
Der Junge
meine Tante
der Hund
dein Onkel und deine Tante
Toby
Karin
die Schüler
Slide 8 - Slide
imperfekt
Slide 9 - Slide
haben Verleden tijd
ich hatte
du hattest Er hatte keine Hausaufgaben
sie/er/er hatte
wir hatten
ihr hattet
sie/Sie hatten
VD gehabt
Slide 10 - Slide
sein (verleden tijd)
ich war
du warst Ich war vorige Woche in Berlin.
er/sie/es war
wir waren
ihr wart
sie/Sie waren
VD gewesen
Slide 11 - Slide
2
1. Uitleg vervoegen regelmatige werkwoorden
2. Maken + nakijken oef. 7, 8
3. Maken tekst met opdrachten
Slide 12 - Slide
De stam van een werkwoord
Hoe vind je de stam van een werkwoord?
Slide 13 - Slide
De stam van een werkwoord
Om de stam van een werkwoord te vinden haal je -en(n) achter het werkwoord vandaan (ik-vorm)
hele werkwoord stam
wohnen wohn
laufen lauf
Slide 14 - Slide
de persoonlijke voornaamwoorden en de uitgangen
ich stam + e
du stam + st
er/ sie/ es stam + t
wir stam + en
ihr stam + t
sie/Sie stam + en
Slide 15 - Slide
voorbeelden
1. Ich ................ in Berlin (wohnen)
- stam = wohn
- ich + e
- Ich wohne in Berlin
2. Du ................... einen Brief (schreiben)
- stam = schreib
- du + st
- Du schreibst einen Brief
Slide 16 - Slide
Ezelsbruggetje
f
e
ich edu st
er/ sie/ es t
wir en
ihr t
sie/Sie en
Slide 17 - Slide
Werkwoorden met een stam op een -d of een -t
Bij werkwoorden waar de stam op een -d of een -t eindigt, komt er een extra -e tussen bij du, er/sie/es en ihr
hele werkwoord stam du er/sie/es ihr
arbeiten arbeit arbeitest arbeitet arbeitet
reden red redest redet redet
Slide 18 - Slide
oefening
2. Ihr ................... (hören) Musik.
3. Meine Schwester .................. (machen) ihre Hausaufgaben.
4. Du ................. (kaufen) auch noch neue Schuhe?
5. Wir ..................... (bleiben) hier den ganzen Tag.
Slide 19 - Slide
Hausaufgaben
Leren werkwoorden haben/sein tegenwoordige tijd en verleden tijd + regelmatige werkwoorden vervoegen (blz. 214/215)
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Werden
Hoe vertaal je het werkwoord werden?
Slide 23 - Slide
Werden
Hoe vertaal je het werkwoord werden?
Werden heeft 2 betekenissen:
worden
zullen
Slide 24 - Slide
das Verb: Werden
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden
Worden: Sie wird immer besser.
Zullen: Sie wird morgen kommen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Slide 25 - Slide
Vul de juiste vorm van het werkwoord werden in
1. Es ................... nicht regnen.
2. Mein Bruder ................. im Sommer 20 jähre alt.
3. Ich .............. meinen Urlaub sehr genießen.
4. ................ du deine Hausaufgaben machen?
5. Meine Eltern .............. dieses jähr beide 50.
6. .............. ihr im April in das Konzert von Bon Jovi gehen?
7. Die Schüler .................. morgen keine Schule haben.
Slide 26 - Slide
Vul de juiste vorm van het werkwoord werden in
1. Es wird nicht regnen.
2. Mein Bruder wird im Sommer 20 jähre alt.
3. Ich werde meinen Urlaub sehr genießen.
4. Wirst du deine Hausaufgaben machen?
5. Meine Eltern werden dieses jähr beide 50.
6. Werdet ihr im April in das Konzert von Bon Jovi gehen?
7. Die Schüler werden morgen keine Schule haben.
