Week 38 Nederlands 1HM H.2 spelling en H. 1 lezen

Nederlands 1HM week 38
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 1HM week 38

Slide 1 - Slide

Welkom bij Nederlands




Succes deze week met je taak voor Nederlands!
 
Groetjes, juf

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Week 38  - 14 september t/m 
18 september 2020

  • Herhaling werken met weekplanners. Uitleg basis, de Brug en uitdaging. Computer: thuis.
  • Nakijken weektaak.
  • Maken opdrachten spelling hoofdstuk 2: spelling van woorden opzoeken in het woordenboek
  • Maken opdrachten lezen hoofdstuk 1. 

Slide 4 - Slide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 5 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer je:

  • hoe je de spelling van een woord opzoekt in een woordenboek
  • hoe je het onderwerp van een tekst moet bepalen.

Slide 7 - Slide

Herhaling vorige les

Slide 8 - Slide

Nakijken weektaak
Controleer zelf je weektaak. 

De antwoorden staan aan het eind van de les.

Slide 9 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 10 - Slide

Spelling in het woordenboek (bladzijde 64)
Weet je niet hoe je een woord schrijft? Dan kun je de spelling opzoeken in een (online)woordenboek of in de Woordenlijst Nederlandse Taal, ook wel bekend als het Groene Boekje.

Je kunt het woordenboek onder andere gebruiken voor:

moeilijke Nederlandse woorden: verrukkelijke, peper-en-zoutstel, distantiëren;
woorden uit andere talen: bavarois, accuraat, überhaupt, downloaden;
woorden met een hoofdletter (of juist niet): Pasen, kerst, West-Fries, april;
werkwoordsvormen: slibben – slibde – geslibd; timen – timede – getimed;

Slide 11 - Slide

Spelling in het woordenboek (bladzijde 64)
meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden: porie – poriën; categorie categorieën; ruzie – ruzies; gameboy – gameboys; buggy – buggy’s;

trappen van vergelijking: ver – verder – verst; chic – chiquer – chicst;
verkleinwoorden: baby – baby’tje; taxi – taxietje;

bijvoeglijke naamwoorden: officiële, precieze, aluminium.

Slide 12 - Slide

Het onderwerp van een tekst bepalen (bladzijde 12)
Zo vind je het onderwerp van een tekst
1. Bekijk de tekst:
Kijk naar de titel.
Kijk naar de illustraties (plaatjes, foto’s, lijstjes, rijtjes of schema’s).
Kijk naar eventuele tussenkopjes (de ‘titels’ van tekstgedeeltes).
Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, GROOT of gekleurd).
2. Lees de eerste alinea; soms is die vetgedrukt.
3. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 13 - Slide

Nieuw Nederlands online
  • https://nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl/plp#/book/91e5b276-5b20-492f-8794-cefa2c29863f/chapter/470a3f99-0797-4551-ba0e-730e561416d3/paragraph/0721dadb-265e-4bc9-8aae-e2b1dec6df87/lesson/b4554489-3b7c-4002-97f1-8dec4a5a36ce

  • https://nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl/plp#/book/60ee5d24-7840-45e6-b299-ffd3fa553dae/chapter/203d7b91-260e-4072-ba3c-2514882daa4c/paragraph/3d6c2969-d07e-4ded-90a7-59fc7e9824d9/lesson/5ce3357f-edec-4118-ab28-aa8e6b5ff41f

  • Als je de filmpjes nogmaals wilt bekijken kan dat op Nieuw Nederlands online. Let op: op je mobiel zal dat waarschijnlijk niet lukken.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Maken

Basis spelling
Startopdracht en opdracht
1 t/m 4 en opdracht 6 
op bladzijde 64/65

Basis lezen
Startopdracht en 
opdracht
2 op bladzijde 14


Extra oefenen spelling
Woorden opzoeken in het woordenboek
Extra oefenen lezen
Opracht 1 bladzijde 236

Uitdaging spelling
Opdracht 5 op bladzijde 65

Uitdaging lezen
Opdracht 3 op bladzijde 14


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • hoe je de spelling van een woord in een woordenboek moet opzoeken?

  • hoe je het onderwerp van een tekst vindt?

Slide 18 - Slide

Nakijken weektaak
Aan het eind van de lesweek kijken we samen naar je weektaak.

De week daarna controleer je je zelf je gemaakte oefeningen.

Slide 19 - Slide

Maken

Basis spelling
Startopdracht en opdracht
1 t/m 5 
op bladzijde 36/37

Basis lezen
Startopdracht en 
opdracht
1
op bladzijde 12/13


Extra oefenen spelling
De brug
Opdracht 1 en 2
op bladzijde 26

Uitdaging spelling

Opdracht 6 op bladzijde 37

Slide 20 - Slide

Spelling startopdracht en opdracht 1 bladzijde 36
1 eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
a Merel
b Wij
c Tom
d jij
e Ik
2 Als het goed is, heb je gelet op het getal (enkelvoud of meervoud) en de vorm van de persoonsvorm.

Slide 21 - Slide

Spelling startopdracht en opdracht 1 bladzijde 36
1 bakken – bak
2 bereiden – bereid
3 blazen – blaas
4 durven – durf
5 duwen – duw
6 geloven – geloof
7 leren – leer
8 ontsnappen – ontsnap

Slide 22 - Slide

Spelling startopdracht en opdracht 1 bladzijde 36
9 schrijven – schrijf
10 schrobben – schrob
11 verkopen – verkoop
12 verzetten – verzet
13 wijzen – wijs
14 zaaien – zaai
15 zwemmen – zwem

Slide 23 - Slide

Spelling opdracht 2 bladzijde 37
1 ademhalen – ademhaal / haal adem
2 afspreken – afspreek / spreek af
3 nadenken – nadenk / denk na
4 neerzetten – neerzet / zet neer
5 opruimen – opruim / ruim op
6 samenvatten – samenvat / vat samen
7 schoonmaken – schoonmaak / maak schoon
8 tegenhouden – tegenhoud / houd tegen
9 teleurstellen – teleurstel / stel teleur
10 uitnodigen – uitnodig / nodig uit
11 vastmaken – vastmaak / maak vast
12 voorzeggen – voorzeg / zeg voor


Slide 24 - Slide

Spelling opdracht 3 bladzijde 37
1 Mijn buurman reist elke dag voor zijn werk van Groningen naar Drachten.
2 Al jaren speelt Anieks zus volleybal bij Taxandria met haar vriendinnen.
3 Blijft kip met patat en appelmoes voor altijd jouw favoriete gerecht?
4 Volgende week verhuist mijn buurjongen al voor de tiende keer.
5 Sarah logeert elke vakantie een paar dagen bij haar nichtje in Haarlem.
6 Je vingerafdruk verandert soms na vijftien jaar.
7 Verzint Luuk steeds weer een ander spelletje voor zijn vrienden?
8 Mijn broertje gedraagt zich in meisjesgezelschap altijd erg stoer.

Slide 25 - Slide

Spelling opdracht 2 bladzijde 59
1 Suus en haar vriend Leo zijn vandaag naar Schotland gereisd.
2 Luc is heel erg in zijn voordeel veranderd nu hij op kamers woont.
3 Onze buurjongen heeft altijd trompet gespeeld, maar nu speelt hij trombone.
4 De kapper heeft mijn haar geverfd, helaas is het kleuren niet geslaagd.
5 Noah heeft per ongeluk een punaise ingeslikt.
6 Mijn moeder heeft vandaag een heerlijke ovenschotel bereid.

Slide 26 - Slide

Spelling opdracht 3 op bladzijde 59
  1.  Op het fietspad wordt nieuw asfalt gelegd.
  2.  De minister-president heeft toegezegd nog eens met de vakbond te praten.
  3.  De wegenwacht heeft de uitlaat van de auto snel gerepareerd.
  4.  De vriendinnen zaten lachend op de achterbank van de auto opgepropt op elkaars schoot.
  5.  De sportievelingen kijken naar een wedstrijd met veel geweld.
  6.  De sleepboot heeft de tanker recht de haven ingeduwd.

Slide 27 - Slide

Spelling opdracht 4 op bladzijde 59
1 Morgen leidt de treinstaking vast op veel scholen tot lege lokalen.
2 Rijdt je broer al lang op die opgevoerde brommer?
3 Misschien word je wel eerste bij die talentenjacht.
4 Houdt de keeper van jouw elftal weleens een penalty tegen?
5 De uitnodiging vermeldt niet hoe laat het feest begint.
6 Ik benijd je echt om je mooie rode krullen!
7 Je raadt nooit wie ik vandaag bij het station tegenkwam.
8 Vind jij Dotan ook zo’n leuke zanger?

Slide 28 - Slide

Spelling opdracht 5 op bladzijde 37
  1. 1 eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
  2. Chester zegt het verjaardagsfeestje van Aran af.
  3. Maartje zendt een gedicht in voor de poëziewedstrijd.
  4. Ik kom morgen wel even langs.
  5. Olav doet heel grappig de docent Engels na.
  6. Houd jij mijn fiets even vast?
  7. De trainer stuurt vervelende spelers al na tien minuten weg

Slide 29 - Slide

Spelling opdracht 6 op bladzijde 37
1 a Relletjes bij voetbalwedstrijden komen helaas vaak voor.
b Door hard te remmen voorkomt de automobilist een ongeluk.
c Overdrijf je niet een beetje met die verhalen over je nieuwe vriendje?
d Tot grote vreugde van de sportdagcommissie drijft de regenbui over.
e De gasten overladen het bruidspaar met cadeautjes.
f Mijn vader laadt de tuintegels van de truck over op zijn aanhangwagen.
2 Wanneer de klemtoon op het tweede deel van het samengestelde woord ligt (voorkómen, overdríjven, overláden), dan worden de woorden in de persoonsvorm tegenwoordige tijd aan elkaar geschreven. Wanneer de klemtoon op het eerste deel van het samengestelde woord ligt (vóórkomen, óverdrijven, óverladen), dan is er sprake van een scheidbaar werkwoord.

Slide 30 - Slide

De Brug bladzijde 260
1 wint
2 Beleeft
3 blijf
4 blaast
5 vervangt
6 Houd


Slide 31 - Slide

De Brug bladzijde 260
 ik (ik-vorm) hij (ik-vorm + t) wij (hele werkwoord)
klauteren                    klauter (– en)                            klauter + t = klautert                         klauteren
zweven                        zweef (– en, v → f, extra e) zweef + t = zweeft                             zweven
buigen                         buig (– en)                                  buig + t = buigt                                   buigen
drinken                       drink (– en)                                 drink + t = drinkt                                drinken
graven                         graaf (– en, v → f, extra a)   graaf + t = graaft                                graven
reizen                           reis (– en, z → s)                      reis + t = reist                                      reizen
verbinden                   verbind (– en)                           verbind + t = verbindt                     verbinden
worden                        word (– en)                                 word + t = wordt                                worden

Slide 32 - Slide

Startopdracht lezen bladzijde 12
1 over penvriend(inn)en (maar dat weet je pas zeker als je alinea 2 leest)
2 De tekst heeft geen titel en er is geen inleiding die duidelijk maakt wat het onderwerp is. Er staat ook geen illustratie bij de tekst, waaraan je zou kunnen zien waar hij over gaat. Verder zijn er geen tussenkopjes of opvallende woorden die kunnen aangeven wat het onderwerp is.

Slide 33 - Slide

Opdracht 1 lezen bladzijde 13
1 de selectie van je vrienden / hoe je je vrienden uitkiest
2 Dat zie je aan de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de illustratie.
3 Nee, er staat in de tekst dat je in het echte leven wordt gestuurd bij de selectie van je vrienden.
4 met iemand in contact komen / iemand ontmoeten
5 het beperkte aantal plekken waar je komt
6 bijna nooit

Slide 34 - Slide

Opdracht 1 lezen bladzijde 13
7 (1) Onze vrienden komen uit dezelfde sociale klasse. (2) De kamer van onze vrienden ziet er ongeveer net zo uit als die van ons. (3) Onze vrienden houden van dezelfde muziek als wij. (4) Onze vrienden kleden zich hetzelfde als wij. (5) Onze vrienden komen uit de buurt waar we wonen. (6) Onze vrienden zijn ongeveer even oud als wij.
8 eigen antwoord
9 eigen antwoord

Slide 35 - Slide

Weektaak 38 afgerond

Slide 36 - Slide