Kans betekent hoe groot de kans is dat iets zal gebeuren.
Bijvoorbeeld, de kans dat het morgen regent, of de kans dat je een dobbelsteen gooit en een zes krijgt.
Het gaat dus over hoe waarschijnlijk het is dat iets gebeurt.
Slide 3 - Slide
Hoe bereken je kans?
Om kansen te berekenen gebruik je de formule voor kansberekening:
Je moet dus eerst het aantal mogelijkheden berekenen (zie vorige les met de productregel).
Daarna bereken je het aantal gewenste mogelijkheden.
De kans bereken je nu door het aantal gewenste mogelijkheden te delen door het totaal aantal mogelijkheden.
Een kansboom is vaak handig om kansen te berekenen.
Slide 4 - Slide
Belangrijk!
Een kansboom is vaak handig om kansen te berekenen.
Slide 5 - Slide
Hoe schrijven we de kans?
Kans is een voorbeeld van een verhouding.
Verhoudingen kunnen we schrijven als:
breuk,
een decimaal getal
of een percentage.
Dus kans kunnen we dus ook schrijven als breuk, een kommagetal of een percentage.
Slide 6 - Slide
Oefeningen
Oefeningen p. 254 tot en met p. 259 - klassikaal
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1 2 3 4 5 6 7 8 9
De productregel
keuzes 1 x keuzes 2
3 kleuren x 3 kleuren
3 x 3 = 9
Slide 26 - Slide
1 2 3 4 5 6 7 8 9
hoeveel mogelijkheden zij er voor het eerste balletje:
3 nl geel rood of blauw
dus de kans op DE EERSTE KEER geel is 1 op 3
Slide 27 - Slide
kans op 2 keer blauw => kijk in de tabel of in de kansboom => 1 mogelijkheid van de 9 dus 1 op 9
Slide 28 - Slide
kans op 1 keer GEEL => kijk in de tabel of in de kansboom => 4 mogelijkheden van de 9 dus 4 op 9
Slide 29 - Slide
GEEN = 0 keer
kans op 0 keer ROOD => kijk in de tabel of in de kansboom => 4 mogelijkheden van de 9 dus 4 op 9
Slide 30 - Slide
kans op 1 keer ROOD en 1 keer geel => kijk in de tabel, er moet een 1 staan bij geel MAAR OOK bij rood => 2 mogelijkheden van de 9 dus 2 op 9
Slide 31 - Slide
kans op DE 2de keer GEEN BLAUW => kijk in de kansboom => 6 mogelijkheden van de 9 dus 6 op 9
Slide 32 - Slide
kans op MINSTENS 1 keer ROOD (dus zeker 1 keer en 2 keer mag, maar 0 keer rood MAG NIET) => kijk in de tabel of de kansboom=> 5 mogelijkheden van de 9 dus 5 op 9
Slide 33 - Slide
kans op GEEN 2 KEER ROOD (dus zeker 1 keer mag, maar 0 keer rood MAG) => kijk in de tabel of de kansboom=> 8 mogelijkheden van de 9 dus 8 op 9
Slide 34 - Slide
Van deze oefening zijn er 2 versies.
Kan je zelf de kansboom tekenen, prima.
Lukt het niet om de kansboom te tekenen werk van verder met de volgende pagina.
Slide 35 - Slide
Eenvoudiger versie
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Slide
Slide 45 - Slide
Slide 46 - Slide
Slide 47 - Slide
Slide 48 - Slide
Slide 49 - Slide
Slide 50 - Slide
Extra uitleg: van de 15 getallen zijn er 7 even nl. 2,4,6,8,10,12 en 14
Dus 7 van de 15 = 46,7%
Slide 51 - Slide
Extra uitleg:
Er zijn 365 dagen.
Er zijn 12 maanden dus kan je 12 keer op de dertiende verjaren. 12 dagen van de 365 = 3,3%
Slide 52 - Slide
Extra uitleg:
Er zijn 13 schoppen, 13 harten, 13 klaveren en 13 ruiten, in het totaal heb je 52 kaarten.
Er zijn 4 heren, 4 vrouwen, 4 azen en 4 boeren.
Harten en ruiten zijn rood, klaveren en schoppen zijn zwart
Slide 53 - Slide
Extra uitleg:
Je moet de ogen optellen van de 2 dobbelstenen.
Productregel: 6 x 6 = 36 is het aantal mogelijkheden, kijk op p. 244